Category Archives: Loonbelasting

Toepassing loonkostenvoordeel na overgang onderneming

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de gevolgen voor de toepassing van het loonkostenvoordeel bij de overgang van een onderneming.

Iemand met een WW-uitkering trad in dienst bij een eenmanszaak. Het UWV heeft een doelgroepverklaring afgegeven voor de toepassing van het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer. De onderneming is ingebracht in een bv. Als gevolg van de overgang van de onderneming is de dienstbetrekking van rechtswege voortgezet bij de bv. De bv maakt aanspraak op het LKV voor de betreffende werkneemster. Het geschil betrof de vragen of voldaan is aan het uitkeringsvereiste en aan het geldigheidsvereiste. Aan het uitkeringsvereiste is voldaan als de werkneemster in de kalendermaand voorafgaand aan de dienstbetrekking recht had op een WW-uitkering. Het geldigheidsvereiste heeft betrekking op de aan de werkneemster verstrekte doelgroepverklaring.

Eerder in de procedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de bv recht heeft op het LKV. Het moment van indiensttreding bij de eenmanszaak geldt als de aanvang van de dienstbetrekking van de bv. Dat de doelgroepverklaring de eenmanszaak als werkgever vermeldt, doet niet af aan de geldigheid ervan.

De A-G is van mening dat bij de overgang van een onderneming het moment van indiensttreding bij de overdragende werkgever geldt als de aanvang van de dienstbetrekking. Dat betekent dat het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het uitkeringsvereiste. Verder is de A-G van mening dat er onvoldoende grond is voor de opvatting dat bij de overgang van een onderneming de doelgroepverklaring alleen geldig zou zijn voor de overdragende werkgever. Het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het geldigheidsvereiste.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023341, 22/02470 | 23-03-2023

Gebruikelijk loon lager vastgesteld

Wie werkzaamheden verricht voor een bv waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, dient daarvoor een gebruikelijk loon te ontvangen. In 2018 bedroeg het gebruikelijke loon een bedrag van ten minste € 45.000 tenzij aannemelijk is dat in soortgelijke dienstbetrekkingen een lager loon gebruikelijk was. In dat geval werd het loon gesteld op dat lagere loon. Was in soortgelijke dienstbetrekkingen een hoger loon gebruikelijk, dan gold dat hogere loon als uitgangspunt.

In een procedure voor Hof Den Haag was in geschil of de inspecteur het gebruikelijke loon van een dga in 2018 terecht op € 45.000 heeft vastgesteld. Volgens het hof heeft de dga met de overgelegde jaarstukken en aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2015 tot en met 2021 aangetoond dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Het loon kan lager liggen dan het normbedrag vanwege een slechte financiële positie van de bv als de verlaging van het loon voortvloeit uit het waarborgen van de continuïteit van de onderneming. De bv heeft in de jaren 2015 tot en met 2021 gemiddeld genomen zeer bescheiden winsten behaald. De bv had in alle jaren een negatief ondernemingsvermogen en een forse schuld aan de dga. De continuïteit zou in gevaar komen als in 2018 een gebruikelijk loon van € 45.000 in aanmerking zou worden genomen. Dat betekent niet dat helemaal geen loon in aanmerking hoeft te worden genomen. Zowel de aangifte IB/PVV 2018 van de dga als de aangifte Vpb 2018 van de bv vermeldt een bedrag aan loon respectievelijk personeelskosten. Het hof heeft het gebruikelijke loon conform de ingediende aangifte IB/PVV 2018 vastgesteld op € 10.240.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023519, BK-22/00789 en BK-22/00790 | 06-03-2023

Verzamelbesluit pensioenen gewijzigd

De staatssecretaris van Financiën heeft een verzamelbesluit over pensioenen in de loon- en inkomstenbelasting gewijzigd. De wijzigingen betreffen de voorwaarden, die worden gesteld bij het geruisloos omzetten van een oudedagsverplichting in een lijfrente nadat de termijnen van de oudedagsverplichting zijn ingegaan. De volledige waarde van de oudedagsverplichting moet worden aangewend ter verkrijging van de lijfrente. Daaraan voorafgaand moet een verzoek tot aanwending van de oudedagsverplichting ter verkrijging van een lijfrente aan de inspecteur worden gedaan.

Daarnaast bevat het besluit de voorwaarden, die gelden voor het geruisloos omzetten van een oudedagsverplichting in een lijfrente, wanneer degene, aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, meer dan vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. In dat geval dienen de termijnen uit de lijfrente direct in te gaan. De minimale uitkeringsduur van 20 jaar mag worden verminderd met de periode vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd tot het moment waarop de eerste termijn van de lijfrente wordt uitgekeerd.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-1520 Staatscourant 2022, Nr. 6305 | 02-03-2023

Hernieuwd verzoek 30%-regeling terecht afgewezen

Uit het buitenland aangeworven werknemers komen op verzoek en onder voorwaarden in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling. De regeling houdt in dat 30% van de bruto beloning als belastingvrije vergoeding voor de extra kosten buiten het land van herkomst kan worden verstrekt. De 30%-regeling kent een looptijd van maximaal vijf jaar. De looptijd van de regeling wordt verkort met perioden van eerder verblijf in Nederland.

De Belastingdienst heeft een verzoek om toepassing van de 30%-regeling voor een ingekomen werknemer gehonoreerd. De looptijd van de regeling is verkort met de periode van eerder verblijf in Nederland van de werknemer. Volgens het verzoek is die periode aangevangen in januari 1996 en heeft dat verblijf geduurd tot en met december 2001. Tegen de beschikking is geen bezwaar gemaakt, ondanks dat de werknemer aan de adviseur had gemeld dat de periode van eerder verblijf in Nederland in januari 1997 was aangevangen. In verband met een wijziging van werkgever is een verzoek tot voortzetting van de 30%-bewijsregeling ingediend. Ook in dat verzoek is aangegeven dat het eerdere verblijf in januari 1996 is aangevangen. De Belastingdienst heeft het verzoek toegewezen. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.

Vervolgens is kort voor het aflopen van de 30%-bewijsregeling een nieuw verzoek ingediend, uitgaande van een kortere periode van eerder verblijf in Nederland. Dat verzoek is volgens Hof Amsterdam terecht afgewezen, omdat de werknemer ten tijde van het indienen van het verzoek geen ingekomen werknemer meer was. Het  Uitvoeringsbesluit Loonbelasting voorziet niet in de mogelijkheid tot heroverweging of wijziging van de looptijd van een beschikking voor de 30%-bewijsregeling. Volgens het hof kan een hernieuwde aanvraag of een verzoek om ambtshalve herziening evenmin leiden tot herziening van de vastgestelde looptijd.

Het hof heeft de andersluidende uitspraak van de rechtbank Noord-Holland vernietigd.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2023331, 21/01712 | 30-01-2023

Tegemoetkoming administratieve lasten fiets van de zaak en reiskostenvergoeding

Een werkgever kan aan zijn werknemers een fiets ter beschikking stellen. Als de fiets ook privé gebruikt mag worden, geldt een forfaitaire bijtelling bij het loon van 7% van de waarde inclusief omzetbelasting van de fiets. Voor reizen met een eigen vervoermiddel van de werknemer mag de werkgever een onbelaste vergoeding geven van € 0,21 per kilometer. Dat kan op declaratiebasis, maar ook in de vorm van een vaste reiskostenvergoeding. Om de vaste reiskostenvergoeding onbelast te kunnen geven, moet de werkgever aannemelijk maken op hoeveel dagen de werknemer in de regel met eigen vervoer naar het werk komt. Voor dagen waarop de werknemer met de ter beschikking gestelde fiets naar het werk komt mag geen onbelaste vergoeding worden gegeven. Wanneer de werknemer afwisselend met de fiets van de zaak of met eigen vervoer naar het werk komt, nemen de administratieve lasten voor de werkgever toe. Om de werkgever hierin tegemoet te komen heeft de staatssecretaris van Financiën de volgende toezegging gedaan.

Werkgever en werknemer kunnen afspraken maken over hoeveel dagen per week met eigen vervoer wordt gereisd en hoeveel dagen per week met de fiets van de zaak wordt gereisd. Op basis van deze afspraken kan een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding worden gegeven. De afspraken dienen te zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en voldoende realiteitswaarde te hebben. Een incidentele afwijking van deze afspraak leidt niet tot een aanpassing van de vergoeding. Deze vereenvoudiging zal worden opgenomen in de volgende uitgave van het Handboek Loonheffingen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000016303 | 05-02-2023

Opgave van aan derden uitbetaalde bedragen

De wijze van aanleveren van gegevens over aan derden uitbetaalde bedragen aan de Belastingdienst is gewijzigd. Het gaat om uitbetalingen voor werkzaamheden of diensten aan personen die niet bij de uitbetaler in dienst zijn en die geen ondernemer zijn. Voor het aanleveren van gegevens is van belang of de uitbetaler al dan niet inhoudingsplichtig is. Wie een loonheffingennummer heeft, is een inhoudingsplichtige uitbetaler. Wie geen loonheffingennummer heeft, is een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler.

Een inhoudingsplichtige uitbetaler moet de volgende gegevens aanleveren:

  • persoonsgegevens, zijnde naam, adres, geboortedatum en burgerservicenummer (BSN) van de betrokkenen; en
  • de uitbetaalde bedragen.

Een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler mag het BSN niet registreren en hoeft dit dus niet aan te leveren.

De gegevens over 2022 moeten vóór 1 februari 2023 bij de Belastingdienst worden aangeleverd. Dat kan via het gegevensportaal van de Belastingdienst of via Digipoort. Aanleveren via het gegevensportaal kan op drie manieren:

  • met een webformulier;
  • met het sjabloon Uitbetaalde Bedragen aan Derden (een spreadsheet);
  • met speciale software.

Aanleveren via Digipoort kan alleen via daartoe geschikte software.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-12-2022

Tarieven en heffingskortingen 2023

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2023 als volgt.

tariefschijf

inkomen op jaarbasis

belasting en premies volksverzekeringen, jonger dan AOW-leeftijd

idem, AOW-leeftijd en ouder

 1a

 € 0 t/m € 37.149

 36,93%

 19,03%

 1b

 € 37.149 t/m € 73.031

 36,93%

 36,93%

 2

 € 73.031 of meer

 49,5%

 49,5%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van schijf 1a van € 38.703.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2023 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en tien maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 3.070 en wordt boven een verzamelinkomen (het totaal van de inkomens in de boxen 1, 2 en 3) van € 22.660 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,095% van het inkomen boven € 22.660. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.583 en bedraagt de afbouw 3,141%. Vanaf een inkomen van € 73.031 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 5.052 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.604. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 37.691. De afbouw bedraagt 6,51% van het arbeidsinkomen boven € 37.691. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,355%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 115.295.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent geen basisbedrag. De korting start bij een arbeidsinkomen van € 5.547 en loopt op met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.694 bij een inkomen van € 29.075 of hoger.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 820.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.835 tot een inkomen van € 40.888. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 53.122. De alleenstaande-ouderenkorting bedraagt € 478.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 02-01-2023

Wijziging fiscale behandeling optierechten

De wettelijke regeling van de behandeling van optierechten op aandelen in de loonbelasting is per 1 januari 2023 gewijzigd.

Volgens de oude regeling werden aandelenoptierechten in de loonsfeer belast op het moment waarop zij werden uitgeoefend, dus op het moment waarop de optierechten werden omgezet in aandelen. De nieuwe regeling verschuift de belastingheffing in beginsel naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment mag verwacht worden dat voldoende liquide middelen voorhanden zijn om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. Niet in alle gevallen zal bij uitoefening van het optierecht sprake zijn van een gebrek aan liquiditeiten. Daarom heeft een werknemer onder voorwaarden de keuze voor belastingheffing bij de uitoefening van het aandelenoptierecht, ondanks dat de verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn.

Als de bij uitoefening verkregen aandelen direct verhandelbaar zijn, wordt de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging als loon belast. Als de bij uitoefening verkregen aandelen niet direct verhandelbaar zijn, wordt als loon in aanmerking genomen de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verhandelbaar worden.

Als een werknemer de verkregen aandelen niet mag vervreemden door een contractuele beperking, wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na de beursgang van de vennootschap of na de uitoefening van het aandelenoptierecht uitgesteld. De verkregen aandelen worden dan geacht verhandelbaar te zijn geworden en in de heffing betrokken voor de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op dat moment. Eventuele voordelen uit de aandelen, die worden genoten voordat het aandelenoptierecht in de belastingheffing is betrokken, worden mede gerekend tot het loon ter zake van het aandelenoptierecht.

Er wordt een delegatiegrondslag ingevoerd om in specifieke situaties nadere regels te kunnen stellen met betrekking tot het niet, deels of geheel verhandelbaar worden van verkregen aandelen.

Sinds 1 januari 2018 gold een fiscale tegemoetkoming voor optierechten van start-ups met een S&O-startersverklaring. Onder voorwaarden en tot een bepaald maximum werd slechts 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking genomen. In de praktijk is gebleken dat deze regeling onvoldoende doeltreffend is. Deze tegemoetkoming is per 1 januari 2023 vervallen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | Staatsblad 2022, 539 | 26-12-2022

Uitleg overgangsregeling 30%-regeling leidt tot nieuwe beschikking

Met ingang van 1 januari 2019 is de 30%-regeling aangepast. Voor werknemers van wie de 30%-regeling door de wijziging gedurende looptijd wordt verkort geldt overgangsrecht. De uitwerking daarvan is afhankelijk van de oorspronkelijke einddatum van de regeling voor de betreffende werknemer. Voor de werknemer van wie de oorspronkelijke einddatum valt in of na 2024 geldt dat de looptijd verkort wordt met drie jaar.

Op grond van het overgangsrecht heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat een werkneemster recht op toepassing van de 30%-regeling had tot en met 31 december 2021. In de eerste beschikking voor de toepassing van de 30%-regeling was ten onrechte rekening gehouden met een vermindering van de looptijd wegens eerder verblijf in Nederland van 37 maanden. De vermindering had 22 maanden moeten bedragen. Daarvan uitgaande had de looptijd van de eerste beschikking moeten eindigen op 31 december 2024.

De Belastingdienst had voor het jaar 2021 geweigerd een beschikking voor de 30%-regeling af te geven, omdat in een eerdere beschikking 31 december 2020 als einddatum was genoemd. Omdat tegen deze beschikking geen bezwaar was gemaakt, stond deze onherroepelijk vast. De Belastingdienst meende dat van de in deze eerdere beschikking moest worden uitgegaan, ongeacht of de daarin vastgestelde looptijd onjuist was. Dat standpunt is door de rechtbank afgewezen.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA202213389, SGR 21/6670 | 23-11-2022

Gebruikelijk loon in 2023

De Belastingdienst heeft de eerste Nieuwsbrief Loonheffingen 2023 gepubliceerd. In een bijlage bij de nieuwsbrief is een overzicht van tarieven, bedragen en percentages loonheffingen, zoals deze per 1 januari 2023 gelden, opgenomen.

Gebruikelijk loon

Uit dit overzicht blijkt dat het gebruikelijk loon voor werknemers met een aanmerkelijk belang (meestal de dga en zijn partner) in 2023 ten minste € 51.000 dient te bedragen.

Inkomensgrenzen 30%-regeling

Voor werknemers met een specifieke deskundigheid, die uit het buitenland zijn aangeworven, kan op verzoek de 30%-regeling worden toegepast. Het loon van de werknemer dient in 2023 ten minste € 41.954 te bedragen. Voor een werknemer met specifieke deskundigheid die nog geen 30 jaar is, geldt een lager bedrag van € 31.891 per jaar.

Waarde van maaltijden en huisvesting

Voor door de werkgever verstrekte maaltijden dient een bijtelling per maaltijd plaats te vinden van € 3,55. Dit geldt zowel voor ontbijt, lunch als voor diner. Voor door de werkgever verstrekte huisvesting of inwoning dient een bijtelling plaats te vinden van € 6,10 per dag.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 04-12-2022