All posts by jansen_kleton_claudia

Onderzoek 45-dienstjarenpensioen

Als uitvloeisel van het pensioenakkoord is onderzocht of het mogelijk is om na het bereiken van een aantal dienstjaren met pensioen te gaan. Als uitgangspunt voor het onderzoek is een diensttijd van 45 jaar genomen. De minister van SZW heeft het eindrapport van het onderzoek zonder nadere standpuntbepaling naar de Tweede Kamer gestuurd. De vaste Kamercommissie voor SZW heeft vervolgens gevraagd om een kabinetsreactie.

De conclusie is dat een generieke regeling op basis van 45 dienstjaren geen gericht instrument is om mensen met een lagere opleiding of een zwaar beroep eerder met pensioen te laten gaan. Ook andere groepen werknemers profiteren van een generieke dienstjarenregeling. De gemiddelde duur van het arbeidsverleden en de startleeftijd van mensen met zwaar werk en andere werkenden blijken amper te verschillen. Uit het onderzoek blijkt verder dat een generieke dienstjarenregeling moeilijk uitvoerbaar is, omdat gegevens over het arbeidsverleden beperkt beschikbaar zijn.

Volgens de minister is het aan het volgende kabinet om samen met de sociale partners de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen bereiken te beantwoorden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000072104 | 09-05-2021

Stand van zaken uitwerking pensioenakkoord

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de stand van zaken betreffende de uitwerking van het pensioenakkoord geschetst. De afspraken over de werkgeverspensioenregelingen zijn uitgewerkt in het conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen. Het conceptwetsvoorstel omvat een fundamentele wijziging van het pensioenstelsel. Voor het kerstreces van 2020 is het conceptwetsvoorstel opengesteld voor internetconsultatie. De consultatie heeft ruim 800 reacties opgeleverd. Gezien de complexe materie en de benodigde afstemming met betrokken partijen als sociale partners, pensioenuitvoerders en toezichthouders verwacht de minister dat het wetsvoorstel niet eerder dan begin volgend jaar naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd. Inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel uiterlijk per 1 januari 2023 acht de minister haalbaar. Dat is een jaar later dan aanvankelijk was voorzien.

Vanwege de onderlinge inhoudelijke samenhang zal alle wetgeving van de stelselherziening integraal voor parlementaire behandeling worden ingediend. De beoogde inwerkingtreding van uiterlijk 1 januari 2023 geldt voor alle onderdelen van de wet.

De einddatum van de periode waarbinnen de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel moet plaatsvinden is verschoven van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027. De minister wijst erop dat partijen ervoor kunnen kiezen om binnen de transitieperiode op een eerder moment de overstap naar het nieuwe stelsel te maken. Voor het jaar 2022 blijft gelden dat onnodige kortingen van pensioenen worden voorkomen. De minister is van plan om in 2022 het aantal meetmomenten voor het minimaal vereiste vermogen en de hersteltermijnen te verruimen. Ook in 2022 wordt een minimale dekkingsgraad van 90% gehanteerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000065612 | 09-05-2021

Geen overgang van onderneming: re-integratieverplichtingen blijven bestaan

Het Burgerlijk Wetboek definieert de overgang van onderneming als de overgang van een economische eenheid, die haar identiteit behoudt, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing. Het behoud van de identiteit is een wezenlijk aspect van de overgang van onderneming. Daarvan is sprake als de exploitatie in feite wordt voortgezet of na een korte periode van oponthoud wordt hervat. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een overgang van onderneming moet gelet worden op kenmerken als de aard van de betrokken onderneming, het al dan niet overdragen van de klantenkring en het personeel en de mate waarin de bedrijfsactiviteiten voor en na de overdracht gelijk zijn. Het totaalbeeld geeft antwoord op de vraag of sprake is van overgang van onderneming.

In een procedure over een opgelegde loonsanctie beriep de werkgever zich erop dat de arbeidsongeschikte werkneemster in verband met een overgang van onderneming niet langer bij hem in dienst was. Daarom meende hij dat het niet aan hem was om de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van de werkneemster in te dienen. Evenmin achtte de werkgever zich verantwoordelijk voor het aanvullen van het re-integratieverslag.

De rechtbank stelde vast dat niet is gebleken dat de werkneemster per 1 juli 2014 van rechtswege in dienst was getreden bij de partij die het contract van de werkgever had overgenomen. Het dienstverband van de werkneemster bij de oude werkgever was blijven bestaan. De werkgever had aan zijn re-integratieverplichtingen moeten voldoen. Niet in geschil was dat dat niet was gebeurd. Daarom heeft het UWV terecht een loonsanctie opgelegd aan de werkgever.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Centrale Raad van Beroep merkt verder op dat de partij, die het contract van de werkgever had overgenomen op grond van de geldende CAO, niet de verplichting had om de werkneemster een arbeidsovereenkomst aan te bieden vanwege de duur van de arbeidsongeschiktheid op het moment van contractovername. Daaruit volgde de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van de werkneemster.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2021961, 18/2049 WIA | 27-04-2021

Inhuur als zzp’er direct na ontslag op staande voet

Een werknemer kan op staande voet ontslagen worden wanneer er een dringende reden is op grond waarvan van de werkgever niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. Het ontslag op staande voet en de dringende reden daarvoor moet door de werkgever onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld.

Van een dringende reden is geen sprake in het geval van een werkgever die direct na een gegeven ontslag op staande voet de ontslagen werknemer als zzp’er inhuurt om dezelfde werkzaamheden als voorheen te verrichten. Omdat de werknemer in zijn ontslag berust, heeft hij recht op de transitievergoeding en op de wettelijke vergoeding wegens onregelmatig ontslag. De kantonrechter kende de werknemer daarnaast een billijke vergoeding toe. De billijke vergoeding berekende de kantonrechter op het bedrag dat de werknemer had kunnen verdienen in de periode tot de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden door de kantonrechter als de werkgever de werknemer niet op staande voet had ontslagen, maar op dat moment een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter zou hebben ingediend. Dat verzoek zou wegens het meerdere malen te laat komen van de werknemer zijn toegewezen. De berekende vergoeding werd verminderd met de transitievergoeding en het door de werknemer na zijn ontslag als zzp’er bij de werkgever verdiende inkomen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20214129, 9059358 EL VERZ 21-91629 | 19-04-2021

Aanvraagloket NOW tweede kwartaal 2021 geopend

De Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) kent drie subsidietijdvakken, ieder met een looptijd van drie maanden. Gedurende het subsidietijdvak kan de werkgever een aanvraag indienen voor NOW voor dat tijdvak. Het aanvraagloket is per subsidietijdvak steeds ongeveer vier weken opengesteld. De openingstijd van het aanvraagloket voor het derde tijdvak van de NOW-3, dat is het tweede kwartaal van 2021, is verlengd. Dit geeft werkgevers meer tijd om een aanvraag te doen en beperkt het risico van te laat indienen van een aanvraag. Het loket is geopend van 6 mei tot en met woensdag 30 juni 2021.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatscourant 2021, Nr. 22269 | 03-05-2021

Eenzijdige wijziging arbeidsvoorwaarden in verband met coronacrisis

In verband met de coronapandemie trof een werkgever drie maatregelen inzake de arbeidsvoorwaarden van het personeel. De toegezegde loonsverhogingen werden uitgesteld, in het tweede halfjaar van 2020 vond geen opbouw van bovenwettelijke vakantiedagen plaats en een deel van het stuwmeer aan oude vakantie-uren verviel. Enkele werknemers startten een procedure omdat zij meenden dat de werkgever deze maatregelen niet mocht treffen.

De werkgever beriep zich op het in de arbeidsvoorwaardenregeling opgenomen eenzijdige wijzigingsbeding. Volgens het Burgerlijk Wetboek kan een werkgever alleen een beroep doen op een eenzijdig wijzigingsbeding als een zwaarwichtig belang een inbreuk op de belangen van de werknemers rechtvaardigt. De kantonrechter stelde vast dat het belang van de werkgever bedrijfseconomisch van aard is. De omzet is door de coronapandemie gedaald met liquiditeitsproblemen als gevolg. Door de loonsverhoging uit te stellen en een deel van de vakantiedagen af te schrijven en de opbouw ervan te beperken kon de werkgever de liquiditeitspositie op korte termijn verbeteren. De werkgever heeft ook andere maatregelen getroffen om de liquiditeitspositie te verbeteren, zoals onderhandelen met de verhuurder, het uitstellen van investeringen, het aanvragen van NOW en het vragen van een loonoffer van de directie.

De kantonrechter is van oordeel dat het belang van de werkgever bij het uitstel van de loonsverhogingen groter is dan het belang van de werknemers. In de belangenafweging speelde mee dat de werknemers een deel van de toegezegde loonsverhoging al in december 2019 hebben ontvangen en dat het om een eenmalige en tijdelijke maatregel gaat. De belangenafweging met betrekking tot de opbouw van vakantiedagen en het verplicht opnemen daarvan viel anders uit. Uit een Europese richtlijn en daarop gebaseerde rechtspraak van het Hof van Justitie EU blijkt dat vakantie een belangrijke arbeidsvoorwaarde is en dat werknemers recht hebben op recuperatie om hun werk optimaal te kunnen vervullen. Het belang van de werkgever om verplichte vakantiedagen aan te wijzen weegt minder zwaar dan het belang van de werknemers om deze dagen op te nemen op het moment dat zij daar behoefte aan hebben.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBROT20213754, 8721568 \ CV EXPL 20-4083 | 14-04-2021

Kamervragen NOW en uitkeren winst in buitenland

De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord over bedrijven die NOW hebben ontvangen en in het buitenland winst uitkeren. Het primaire doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid in Nederland. In de NOW 2 mogen aanvragers geen bonus en dividend uitkeren. Dat geldt ook voor dochtermaatschappijen van buitenlandse concerns. In de NOW 1 geldt het verbod niet voor aanvragen waarbij de omzetdaling op concernniveau is berekend. Voor internationale moedermaatschappijen geldt geen verbod om bonus of dividend in een ander land uit te keren als de moedermaatschappij zelf geen NOW heeft aangevraagd.

Het bonus- en dividendverbod voor de NOW 1, 2 en de eerste tranche van de NOW 3 betreft dividend en bonus over 2020 waarover in de regel in de jaarvergadering van 2021 wordt beslist.

Het bonus- en dividendverbod voor de tweede en derde tranche van de  NOW 3 betreft dividend en bonus over 2021 waarover in de regel in de jaarvergadering van 2022 wordt beslist.

De minister heeft geen overzicht van bedrijven die noodsteun hebben ontvangen in 2020 of 2021 en waarvan het moederbedrijf dividend of bonus heeft uitgekeerd in 2020 of van plan is dat in 2021 te doen. Wel is er zicht op bedrijven waarbij vanwege een aanvraag op werkmaatschappij-niveau het dividendverbod ook geldt voor de moederbedrijven. Pas na de sluiting van de vaststellingsloketten voor de definitieve berekening kan in kaart worden gebracht welke bedrijven daadwerkelijk noodsteun hebben ontvangen en bij welke bedrijven de tegemoetkoming op nihil is gesteld vanwege de overtreding van het verbod.

Niet bekend is hoeveel ontslagen er in Nederland zijn gevallen na het schrappen van de ontslagboete uit de NOW-regeling.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000053199 | 25-04-2021

Aanvragen TVL eerste kwartaal 2021

De subsidieregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) heeft als doel om bedrijven voldoende liquide middelen te verstrekken om hun vaste lasten te kunnen betalen en hun onderneming draaiende te houden. De omvang van de vaste lasten wordt bepaald aan de hand van een sectorafhankelijk percentage van de omzet. De TVL is vrijgesteld van belasting over de winst, maar telt wel mee als omzet voor de Noodmaatregel voor Ondersteuning van de Werkgelegenheid (NOW).

Voorwaarden

Als voorwaarde voor de TVL geldt de combinatie van een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 1.500 in een periode van drie maanden. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. Bij de aanvraag wordt uitgegaan van de verwachte omzetdaling. Aan de hand daarvan wordt een voorschot op de subsidie uitgekeerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van omzetgegevens in de btw-aangiften. Dat geldt voor ondernemingen die per maand of per kwartaal aangifte doen.

Subsidiebedrag

De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies. De vergoeding bedraagt over het eerste kwartaal van 2021 85% van het omzetverlies, vermenigvuldigd met het vastelastenpercentage. De minimale vergoeding bedraagt € 1.500; de maximale vergoeding € 550.000. Voor grote bedrijven geldt een maximum van € 600.000.

Aanvraag

De aanvraag voor het eerste kwartaal van 2021 kan tot en met 18 mei a.s. om 17.00 uur worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-TOP / 21068275 | 21-03-2021

Minimumloon per 1 juli 2021

De bedragen van het wettelijk minimumloon en de minimumvakantietoeslag worden halfjaarlijks aangepast aan de stijging van de contractlonen. Dat gebeurt per 1 januari en per 1 juli. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bedragen van het wettelijk minimumloon en de minimumvakantietoeslag per 1 juli 2021 vastgesteld. De bedragen gelden voor werknemers van 21 jaar en ouder. Voor jongere werknemers gelden afgeleide bedragen.

Leeftijd Staffel Per maand Per week Per dag
 21 jaar en ouder 100% 1.701,00 392,55 78,51
 20 jaar 80% 1.360,80 314,05 62,81
 19 jaar 60% 1.020,60 235,55 47,11
 18 jaar 50% 850,50 196,30 39,26
 17 jaar 39,5% 671,90 155,05 31,01
 16 jaar 34,5% 586,85 135,45 27,09
 15 jaar 30% 510,30 117,75 23,55

De wet kent geen uniform wettelijk minimumuurloon. Het uurloon is afhankelijk van het aantal uren per week dat als normale arbeidsduur geldt. In de meeste cao’s is de arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 of 40 uur per week.

Voor werknemers in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels voor de leeftijden van 18 tot en met 20 jaar.

Leeftijd Staffel bbl Per maand Per week Per dag
20 jaar 61,50% 1.046,10 241,40 48,28
19 jaar 52,50% 893,05 206,10 41,22
18 jaar 45,50% 773,95 178,60 35,72
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2021-0000065678, Stcrt. 2021, 21343 | 28-04-2021

Wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen. Het wetsvoorstel wijzigt de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enkele andere wetten ter invoering van een Europese richtlijn.

Onder de huidige wetgeving kunnen ouders 26 weken ouderschapsverlof opnemen in de eerste acht levensjaren van hun kind. Dat verlof is in principe onbetaald, tenzij werkgever en werknemers daar andere afspraken over hebben gemaakt. Slechts een derde van de ouders neemt ouderschapsverlof op. Als de Wet betaald ouderschapsverlof wordt ingevoerd, worden de eerste negen van de 26 weken ouderschapsverlof betaald verlof. Het UWV betaalt in die periode een uitkering ter hoogte van 50% van het dagloon van de betreffende ouder met een maximum van 50% van het maximum dagloon voor de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving. Het is de bedoeling dat de regeling op 2 augustus 2022 ingaat.

Via een nota van wijziging is het mogelijk gemaakt om eenmalig en voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel het uitkeringspercentage van 50% te verhogen naar 70%. In de nota van wijziging is een beperking opgenomen voor het recht op een ouderschapsverlofuitkering bij verandering van de gezinssamenstelling na de eerste verjaardag van het kind. Deze beperking houdt in dat het recht op een uitkering gedurende negen weken wegens ouderschapsverlof alleen bij adoptie of pleegzorg tot één jaar na opname van het kind in het gezin kan worden genoten mits het kind jonger is dan acht jaar.

De invoering van betaald ouderschapsverlof volgt op de invoering van extra geboorteverlof. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners vijf werkdagen vrij direct na de geboorte van hun kind. Vanaf 1 juli 2020 kunnen zij daarnaast nog vijf weken betaald verlof opnemen in de eerste zes maanden na de geboorte van een kind.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2021-0000066804 | 19-04-2021