Uitleg vaststellingsovereenkomst

In verband met de voorgenomen verkoop van de onderneming hebben de werkgever en een werknemer een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. De werknemer was directeur van de te verkopen onderneming. In de VSO was opgenomen dat het dienstverband van de werknemer met wederzijds goedvinden zou eindigen om de verkoop van de onderneming niet te bemoeilijken. De overeenkomst bevatte een bepaling waarin was opgenomen dat de werknemer recht had op salaris gedurende een opzegtermijn van vier maanden. Deze bepaling was bedoeld voor het geval de koper van de onderneming de werknemer niet in dienst zou nemen. De werknemer is bij de koper van de onderneming in dienst getreden. De VSO is in verband daarmee aangepast.

De werknemer claimde vervolgens betaling van het salaris over de opzegtermijn van vier maanden. Naar zijn mening moest de werkgever die termijn in acht nemen, ongeacht of hij bij de koper in dienst trad. De werknemer beriep zich daarbij op de tekst van de bepaling in de overeenkomst. De werkgever was het daar niet mee eens. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer afgewezen.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag het oordeel van de kantonrechter bevestigd. Zowel de kantonrechter als het hof is van oordeel dat de VSO uitging van de situatie dat de werknemer niet in dienst zou treden bij de koper. De considerans bij de VSO wijst daarop. Daarin wordt overwogen dat, als de werknemer geen aanbod van de koper tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst aanvaardt, de bepalingen van de VSO van toepassing zijn.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20232187, 200.314.425/01 | 06-11-2023

Uitleg vaststellingsovereenkomst

Na de afloop van het dienstverband tussen een werkgever en een werknemer sloten zij een vaststellingsovereenkomst. De overeenkomst werd gesloten ter beëindiging van een geschil over onder meer door de werknemer gewerkte en niet uitbetaalde overuren. De werkgever verklaarde in de overeenkomst een bedrag aan vergoeding te zullen voldoen aan de werknemer, zonder nadere omschrijving van de aard daarvan. In de vaststellingsovereenkomst verleenden partijen elkaar over en weer finale kwijting.

De werknemer startte een procedure omdat de vergoeding naar zijn mening had moeten worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en niet als loon uit vroegere dienstbetrekking. Daardoor zouden ten onrechte over de vergoeding geen werknemerspremies zijn afgedragen, met financiële schade voor de werknemer als gevolg. De werknemer meende dat de werkgever de vaststellingsovereenkomst niet op correcte wijze was nagekomen.

Hof Den Bosch stelde voorop dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst moet geschieden aan de hand van het zogenaamde Haviltexcriterium. De betekenis moet worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en van wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De bewijslast voor de niet correcte nakoming van de overeenkomst lag bij de werknemer. Het hof stelde vast dat in de overeenkomst niet is vermeld dat de overeengekomen vergoeding betrekking heeft op gewerkte overuren. Concrete uitlatingen of overige gedragingen van de werkgever, waaruit zou blijken dat de vergoeding wel op overuren betrekking had, ontbraken. Het hof nam in aanmerking dat de werknemer bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst rechtsbijstand heeft gehad van een advocaat. Aanknopingspunten voor het oordeel dat het voor alle partijen duidelijk was dat de overeengekomen vergoeding diende te worden gekwalificeerd als nabetaling van achterstallig loon waren er niet.

Het hof heeft de vordering van de werknemer afgewezen.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20203236, 200.263.442_01 | 19-10-2020