All posts by jansen_kleton_claudia

Kwalificatie waarneemovereenkomst huisarts

De Rechtbank Midden Nederland is van oordeel dat een waarneemovereenkomst tussen een huisarts en een huisartsenpost niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.

Het Burgerlijk Wetboek omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, moet eerst aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Vervolgens moet beoordeeld worden of de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Als dat zo is, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt.

Omstandigheden, die van belang kunnen zijn, zijn onder meer de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en van degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht en het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren.

De rechtbank stelde vast dat de waarneemwerkzaamheden niet door de huisartsenpost worden ingeroosterd, maar worden aangeboden op de website. Voor het uitvoeren van waarneemwerkzaamheden is de waarneemovereenkomst wel een voorwaarde, maar niet de overeenkomst op grond waarvan de werkzaamheden worden verricht. Voor iedere waarneming wordt een aparte overeenkomst gesloten met de betreffende huisarts. De betalingen voor de waarneemwerkzaamheden worden niet gedaan door de huisartsenpost maar door de huisarts. De waarnemer en de huisarts bepalen in onderling overleg het tarief voor de waarneemwerkzaamheden.

De waarnemer verrichtte voor de huisartsenpost ook zogenaamde regiewerkzaamheden. De werkzaamheden hielden in dat de waarnemer op de locatie van de huisartsenpost aanwezig was als verantwoordelijk arts voor het ondersteunen, adviseren en superviseren van de assistenten bij telefonische consulten. Waarnemers konden zich inschrijven voor een regiedienst, maar waren niet verplicht om dergelijke diensten te verrichten. Een waarnemer kon zich laten vervangen door een andere arts uit de groep waarnemers. De waarnemer stuurde maandelijks een factuur naar de huisartsenpost met een specificatie van de gewerkte uren. De waarnemer staat in het handelsregister ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak met als activiteiten waarnemend huisarts. Hoewel de werkzaamheden zijn ingebed in de onderneming van de huisartsenpost wijzen de overige omstandigheden op de afwezigheid van een gezagsrelatie en dus op de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20236072, 10477022 \ AE VERZ 23-22 | 14-11-2023

Kamerbrief over overwerkbonus voor deeltijdwerkers

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van een minimumuurloon in de Eerste Kamer is gevraagd naar de mogelijkheid voor het uitbetalen van een bonus voor deeltijdwerkers, die meer uren werken dan waarin hun contract voorziet.

Het gaat om de situatie waarin een werknemer met een deeltijdcontract:

  • incidenteel of tijdelijk meer uren werkt dan de contracturen;
  • met deze extra uren niet het aantal uren van een voltijdscontract bereikt; en
  • over deze extra uren naast het reguliere salaris een bonus ontvangt.

Het Hof van Justitie EU heeft in 1994 geoordeeld dat het geen ongelijke behandeling is als een deeltijdwerker pas een overurentoeslag ontvangt wanneer de voor voltijdwerkers geldende normale arbeidstijd wordt overschreden. Volgens deze uitspraak moet voor hetzelfde aantal uren, dat binnen een bepaalde periode is gewerkt, de totale beloning gelijk zijn. Dat geldt ongeacht of een gewerkt uur voor de ene werknemer wel en voor de andere werknemer niet binnen zijn contractuele arbeidsduur valt.

De minister van SZW gaat ervan uit dat het uitkeren van een overwerkbonus aan deeltijdwerkers voor uren, die onder die van een voltijdcontract liggen, slechts toelaatbaar is als daarvoor een objectieve rechtvaardiging aanwezig is. Volgens de minister liggen maatregelen, die deeltijdwerkers stimuleren om hun arbeidscontract structureel uit te breiden, meer voor de hand als oplossing voor de bestaande arbeidsmarktkrapte.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000567100 | 20-11-2023

Premies inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2024

De minister van VWS heeft de premiepercentages voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet voor 2024 gepubliceerd. Het maximum bijdrageloon of -inkomen is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen en bedraagt € 71.628 voor 2024. De premie, die werkgevers voor hun werknemers verschuldigd zijn, bedraagt 6,57% van het bijdrageloon. Voor andere verzekerden dan werknemers bedraagt de premie 5,32% van het bijdrage-inkomen.

Bron: Ministerie VWS | besluit | 3704788-1055151-Z, Staatscourant 2023, Nr. 31461 | 13-11-2023

Extra verhoging maximum uurprijzen kinderopvangtoeslag

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de extra verhoging van de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag voor 2024 bekend gemaakt. De extra verhoging is de uitwerking van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement op de begroting van het ministerie van SZW. Op 24 oktober is dit amendement door de Kamer aangenomen. De maximum uurprijs kinderopvang wordt met € 0,60 verhoogd tot € 10,25. De maximum uurprijs voor de buitenschoolse opvang gaat met € 0,82 omhoog naar € 9,12 en de maximum uurprijs voor gastouderopvang gaat met € 0,29 omhoog naar € 7,53.

Voor de extra verhoging op basis van het amendement moet het Besluit kinderopvangtoeslag worden gewijzigd. Een wijzigingsbesluit wordt met spoed opgesteld, maar zal niet eerder dan medio maart 2024 worden gepubliceerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000542106 | 06-11-2023

Stapsgewijze afschaffing loonkostenvoordeel oudere werknemer

Het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer wordt vanwege de beperkte doeltreffendheid per 1 januari 2026 afgeschaft. Dat gebeurt stapsgewijs. De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld op welke wijze zij voornemens is deze afschaffing vorm te geven. De stapsgewijze afschaffing van het LKV oudere werknemer zal via een nota van wijziging worden toegevoegd aan het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein.

Het LKV oudere werknemer voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen op of na 1 januari 2024, wordt per 1 januari 2025 verlaagd van € 3,05 naar € 1,35 per uur. Per 1 januari 2026 vervalt dit LKV. Voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen vóór 1 januari 2024, wordt het LKV oudere werknemer niet verlaagd en niet afgeschaft. Voor deze groep oudere werknemers heeft de werkgever in 2025 en 2026 recht op een LKV van € 3,05 per uur.

Werknemers, die op of na 1 januari 2024 een doelgroepverklaring oudere werknemer aanvragen, zullen er door het UWV op worden gewezen dat zij in voorkomende gevallen in aanmerking komen voor een doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer. Het LKV arbeidsgehandicapte werknemer wordt niet verlaagd en niet afgeschaft. Werknemers en werkgevers kunnen dan de keuze maken tussen een doelgroepverklaring oudere werknemer en de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000547031 | 21-11-2023

Nota naar aanleiding verslag wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024

Bij de Eerste Kamer zijn de wetsvoorstellen van het Belastingplan 2024 in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft de nota's naar aanleiding van het verslag met betrekking tot deze wetsvoorstellen naar de Kamer gestuurd. In de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 gaat de staatssecretaris in op vragen en opmerkingen van de verschillende fracties in de Eerste Kamer.

De staatssecretaris verwacht niet dat de overdracht van familiebedrijven door dit wetsvoorstel moeilijker wordt gemaakt. De voorgestelde aanpassingen van de bedrijfsopvolgingsregeling zijn bedoeld om de regeling doelmatiger en beter uitvoerbaar te maken en minder aantrekkelijk voor onbedoeld gebruik.

De staatssecretaris geeft aan dat de keuze voor de invoering van een minimumleeftijd van 21 jaar voor de doorschuifregeling bij schenking van een aanmerkelijk belang enigszins arbitrair is. Bij een verkrijging op jongere leeftijd zal minder snel sprake zijn van een reële bedrijfsopvolging. De keuze voor 21 jaar is ingegeven door de gedachte dat de bedrijfsopvolger na het bereiken van de meerderjarigheid tijd moet hebben gehad om werkervaring op te doen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de termijn van drie jaar van de dienstbetrekkingseis die nu wordt afgeschaft.

Bron: Ministerie van Financiƫn | wetsvoorstel | 2023-0000259776 | 16-11-2023

AOW-leeftijd bedraagt 67 jaar en drie maanden in 2029

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de AOW-leeftijd en de leeftijd, waarop de AOW-opbouw begint, voor het jaar 2029 vastgesteld. De AOW-leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn vanaf 2026 gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Deze leeftijden worden jaarlijks bepaald aan de hand van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd wordt vijf jaar van tevoren aangekondigd. Voor 2029 is de AOW-leeftijd vastgesteld op 67 jaar en drie maanden. De aanvangsleeftijd is vastgesteld op 17 jaar en drie maanden. Voor 2028 gelden dezelfde leeftijden.

De fiscale pensioenrichtleeftijd is op vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. De pensioenrichtleeftijd blijft in 2025 68 jaar. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen is de fiscale pensioenrichtleeftijd alleen nog van belang voor het overgangsrecht.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000553102 | 09-11-2023

Premiepercentages 2024

De minister van SZW heeft de premiepercentages en enkele bedragen voor diverse sociale verzekeringen voor 2024 gepubliceerd.

 Omschrijving

 Percentage of bedrag

 AOW

 17,90%

 Anw

 0,10%

 Maximum premieloon

 € 71.628

 Algemeen Werkloosheidsfonds, lage premie

 idem, hoge premie

 2,64%

 7,64%

 Uitvoeringsfonds voor de overheid

 0,68%

 Arbeidsongeschiktheidsfonds, hoge premie

 idem, lage premie

 7,54%

 6,18%

 Opslag kinderopvang

 0,50%

 Minimumloonsomgrens Werkhervattingskas sector Grootwinkelbedrijf

 € 7.324.006

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000518574, Staatscourant 2023, Nr. 31686 | 19-11-2023

Leennormen hypothecair krediet 2024

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de leennormen voor hypothecair krediet voor 2024. Bij de vaststelling van de leennormen is het advies van het Nibud overgenomen.

Vanaf 1 januari 2024 is de maximale hypotheeklening mede afhankelijk van het energielabel van de woning. Een beter energielabel betekent een lagere energierekening en dus meer ruimte voor de hypotheeklasten. Daarnaast kunnen huishoudens vanaf 2024 extra lenen als zij energiebesparende maatregelen treffen. Deze bedragen zijn alleen gekoppeld aan het energielabel van de woning. De leennormen voor 2024 zijn in beginsel gebaseerd op het energieverbruik van een woning met energielabel E, F of G. In voorgaande jaren was dit energielabel C. Bij het aangaan van een financiering van een woning met een beter energielabel dan E is er meer leenruimte. Die ruimte loopt op van € 5.000 voor energielabel C of D tot € 50.000 voor energielabel A++++.

Het extra leenbedrag voor energiebesparende maatregelen daalt van € 20.000 voor energielabel E, F en G naar 0 voor energielabel A++++.

Alleenstaanden met een inkomen van ten minste € 28.000 krijgen vanaf 2024 € 16.000 extra leenruimte.

Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken | publicatie | 2023-0000455780 | 31-10-2023

Vermogensgrenzen 2024 zorgtoeslag

De minister van SZW heeft de bedragen van de vermogenstoets voor de zorgtoeslag voor 2024 gepubliceerd. Een alleenstaande heeft in 2024 geen recht op zorgtoeslag als zijn rendementsgrondslag voor box 3 meer dan € 140.213 bedraagt. Voor gehuwden en samenwonenden geldt dit bij een gezamenlijke rendementsgrondslag van meer dan € 177.301. Bij de bepaling van de rendementsgrondslag voor de zorgtoeslag wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling voor groene beleggingen.

Bron: Ministerie VWS | besluit | 3703206-1054938-MEVA, Staatscourant 2023, Nr. 29706 | 31-10-2023