All posts by jansen_kleton_claudia

Verbetering werkwijze Belastingplan

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer suggesties gedaan voor een evenwichtiger verdeling van nieuwe wetgeving over het jaar. Nu ligt de nadruk op het najaar door de omvangrijke jaarlijkse pakketten Belastingplan.

Een van de suggesties is om in het voorjaar op hoofdlijnen over de lasten te besluiten. Bij een vroegere politieke besluitvorming wordt het mogelijk om meer structurele fiscale maatregelen op een eerder moment in het jaar bij het parlement in te dienen via een zelfstandig wetgevingstraject. Het uitbreiden van de jaarlijkse fiscale beleidsagenda naar een meerjarige fiscale kalender, waarin staat in welk jaar van een kabinetsperiode een maatregel van kracht moet worden, zou de planning inzichtelijker kunnen maken.

In moties heeft de Tweede Kamer de regering opgeroepen om afzonderlijke maatregelen zo veel mogelijk in afzonderlijke wetsvoorstellen op te nemen en fiscale wetgeving zo veel mogelijk gedurende het jaar te spreiden. Daar waar budgettaire samenhang is heeft het kabinet ervoor gekozen om separate wetsvoorstellen op hetzelfde moment in te dienen. Wetsvoorstellen met minder budgettaire gevolgen, zoals de Fiscale verzamelwetten, zijn op andere momenten ingediend. De staatssecretaris erkent dat de spreiding beter kan.

Bij de behandeling van het Belastingplan 2021 is opgemerkt dat het verstandig is om fiscale maatregelen al bij de formatie te voorzien van een toetsing op uitvoerbaarheid. Dat komt de kwaliteit van de besluitvorming ten goede. Meer inzicht in de uitvoeringsmogelijkheden maakt duidelijk tot welk moment aanpassingen in de voorgestelde wetgeving kunnen worden doorgevoerd om een goede uitvoering te borgen. Voor ingewikkelde maatregelen zal een eerste beoordeling van de uitvoerbaarheid op hoofdlijnen plaatsvinden. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het wetsvoorstel vaststaat.

De staatssecretaris merkt op dat strenger beoordeeld moet worden of maatschappelijke problematiek wel binnen de fiscaliteit opgelost moet worden. Voor regelgeving met een niet-fiscaal of duaal doel kan wellicht beter een andere uitvoeringsorganisatie dan de Belastingdienst worden aangewezen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000031975 | 15-04-2021

Doelgroepverklaring loonkostenvoordeel

Op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein kan een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel worden aangevraagd bij de indienstneming of herplaatsing van een uitkeringsgerechtigde werknemer. De aanvraag voor een doelgroepverklaring moet door de werknemer binnen drie maanden na zijn indiensttreding of herplaatsing worden gedaan. De werkgever heeft de doelgroepverklaring nodig om in aanmerking te komen voor het loonkostenvoordeel.

Uit een uitspraak van de rechtbank blijkt dat bij inbreng van een eenmanszaak in een bv een aan het loonheffingennummer van de eenmanszaak gekoppelde doelgroepverklaring verloren gaat. De bv had een ander loonheffingennummer dan de ingebrachte onderneming. De aanvraag voor een nieuwe doelgroepverklaring is door het UWV terecht afgewezen. Bij de inbreng van de eenmanszaak is sprake van een overgang van onderneming. De bv zet als de overnemende werkgever de arbeidsovereenkomst voort. Er is geen sprake van een indiensttreding of een herplaatsing. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de overnemende werkgever in aanmerking komt voor de resterende duur van het loonkostenvoordeel van de overdragende werkgever.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20211355, 20/3987 | 22-03-2021

Wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen. Het wetsvoorstel wijzigt de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enkele andere wetten ter invoering van een Europese richtlijn.

Onder de huidige wetgeving kunnen ouders 26 weken ouderschapsverlof opnemen in de eerste acht levensjaren van hun kind. Dat verlof is in principe onbetaald, tenzij werkgever en werknemers daar andere afspraken over hebben gemaakt. Slechts een derde van de ouders neemt ouderschapsverlof op. Als de Wet betaald ouderschapsverlof wordt ingevoerd, worden de eerste negen van de 26 weken ouderschapsverlof betaald verlof. Het UWV betaalt in die periode een uitkering ter hoogte van 50% van het dagloon van de betreffende ouder met een maximum van 50% van het maximum dagloon voor de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving. Het is de bedoeling dat de regeling op 2 augustus 2022 ingaat.

Via een nota van wijziging is het mogelijk gemaakt om eenmalig en voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel het uitkeringspercentage van 50% te verhogen naar 70%. In de nota van wijziging is een beperking opgenomen voor het recht op een ouderschapsverlofuitkering bij verandering van de gezinssamenstelling na de eerste verjaardag van het kind. Deze beperking houdt in dat het recht op een uitkering gedurende negen weken wegens ouderschapsverlof alleen bij adoptie of pleegzorg tot één jaar na opname van het kind in het gezin kan worden genoten mits het kind jonger is dan acht jaar.

De invoering van betaald ouderschapsverlof volgt op de invoering van extra geboorteverlof. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners vijf werkdagen vrij direct na de geboorte van hun kind. Vanaf 1 juli 2020 kunnen zij daarnaast nog vijf weken betaald verlof opnemen in de eerste zes maanden na de geboorte van een kind.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2021-0000066804 | 19-04-2021

Verlenging nultarief testkits tot 1 juli

De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit noodmaatregelen coronacrisis gewijzigd. Dit besluit bevat een aantal fiscale tegemoetkomingen. De wijziging betreft een uitbreiding van de goedkeuringen om tijdelijk geen btw te heffen op de levering van zelftestkits en de levering en het testen met COVID-19-testkits. De levering van COVID-19-in-vitrodiagnostiek, het testen met deze testkits en de levering van antigeen-zelftesten, waarvoor de minister voor Medische Zorg en Sport ontheffing heeft verleend, zijn belast met het nultarief, tenzij voor het testen een vrijstelling van toepassing is. Als de ondernemer het nultarief toepast, heeft hij recht op aftrek van de hieraan toerekenbare voorbelasting. De goedkeuringen gelden tot en met 30 juni 2021.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2021-71082, Staatscourant 2021, Nr. 19870 | 15-04-2021

Kamervragen compensatieregeling transitievergoeding

Een werkgever is wettelijk verplicht om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op zijn initiatief aan de werknemer een transitievergoeding te betalen. In een aantal situaties is er een compensatieregeling van kracht om werkgevers achteraf (gedeeltelijk) te compenseren voor de kosten van ontslag.

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over problemen voor kleine ondernemers bij het voorfinancieren van de transitievergoeding in afwachting van de compensatie voor deze vergoeding. De minister van SZW erkent dat betaling van de transitievergoeding voor sommige werkgevers tot problemen kan leiden, maar vindt de transitievergoeding een belangrijk wettelijk recht voor werknemers en grijpt niet in. Volgens de minister heeft hij geen mogelijkheden om de compensatieregeling voor transitievergoedingen te herzien of om het UWV de compensatie op voorschot te laten uitkeren. De minister wijst erop dat de compensatieregeling niet inhoudt dat het UWV de verplichting van de werkgever om de transitievergoeding te betalen heeft overgenomen. Er is dus geen sprake van voorfinanciering van de transitievergoeding door de werkgever.

De vraag wanneer de compensatieregeling voor bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de werkgever in werking treedt kan de minister niet beantwoorden. Op dit moment wordt overleg gevoerd over een beoordelingskader waarmee het UWV kan toetsen of de werkgever niet in staat is zijn werkzaamheden binnen een redelijke termijn te hervatten.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000063101 | 13-04-2021

Deelname aan Belgische pensioenregeling tijdens werk in Nederland

De Pensioenwet bevat het wettelijke kader voor Nederlandse pensioenregelingen. In de Pensioenwet is onder meer bepaald dat, behoudens enkele uitzonderingen, een pensioen niet kan worden afgekocht. De Wet op de loonbelasting kent voor niet afkoopbare ouderdomspensioenen de omkeerregel. De omkeerregeling houdt in dat de aanspraak op pensioen onbelast is, maar dat de uitkeringen te zijner tijd belast zijn. Voor een pensioen dat afkoopbaar is geldt de omkeerregel niet. Dat betekent dat de ter zake van de uitoefening van de dienstbetrekking verkregen aanspraken op pensioen tot het belastbare loon worden gerekend en de te zijner tijd te ontvangen pensioenuitkeringen niet worden belast. De waarde van een afkoopbaar pensioenrecht is onderdeel van de rendementsgrondslag van box 3.

Een grensarbeider is iemand die in het ene land woont en in het andere land werkt. Voor een in Nederland wonende grensarbeider gelden het arbeidsrecht en pensioenrecht van het land waarin zijn werkgever is gevestigd. Voor de in het buitenland wonende grensarbeider die in Nederland werkt voor een in Nederland gevestigde werkgever gelden het Nederlandse arbeidsrecht en pensioenrecht en is de werkgever inhoudingsplichtig voor de loonbelasting.

Een inwoner van België werkte voor een internationaal concern. Tot 1 juli 2007 werkte hij voor een in België gevestigd onderdeel van het concern. Daar nam hij deel aan de Belgische pensioenregeling. Sinds 1 juli 2007 werkte de belanghebbende voor een in Nederland gevestigd concernonderdeel. De deelname aan de Belgische pensioenregeling werd voortgezet. Deze pensioenregeling kent een afkoopmogelijkheid. Voor de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2012 is de Belgische pensioenregeling aangewezen als een zuivere pensioenregeling voor de loonbelasting. Daardoor was de omkeerregel van toepassing op de pensioenregeling. 

Voor het jaar 2013 heeft de inspecteur niet toegestaan dat het gebruteerde werkgeversdeel van de pensioenpremie in mindering kwam op het in Nederland belastbare inkomen uit werk en woning. Hof Den Bosch was van oordeel dat de belanghebbende in een gelijke situatie verkeerde als een in Nederland wonende grensarbeider die werkt voor een in België gevestigde werkgever, waarbij de werkzaamheden zowel in België als in Nederland worden verricht. Voor de in Nederland wonende grensarbeider is de pensioenaanspraak op grond van begunstigend beleid vrijgesteld. Op grond van het gelijkheidsbeginsel moet dat volgens het hof ook gelden voor de in België wonende belanghebbende.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de situatie van de belanghebbende niet gelijk aan de situatie van een Nederlandse grensarbeider die bij een Belgische werkgever deelneemt aan dezelfde pensioenregeling als die van belanghebbende en die een deel van zijn werkzaamheden in Nederland verricht. Omdat geen sprake is van gelijke gevallen, kan het gelijkheidsbeginsel er niet toe leiden dat de belanghebbende, die een Nederlandse werkgever heeft, hetzelfde moet worden behandeld als een in Nederland werkende grensarbeider die een Belgische werkgever heeft.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021518, 19/01201 | 08-04-2021

Geen versoepeling urencriterium vierde kwartaal 2020

De Wet op de inkomstenbelasting kent een aantal faciliteiten voor ondernemers. Om recht te hebben op de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve moet de ondernemer voldoen aan het urencriterium. Dit houdt in dat de ondernemer ten minste 1225 uren per kalenderjaar moet besteden aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Voor het jaar 2020 geldt dat een ondernemer in de periode van 1 maart tot 1 oktober geacht wordt ten minste 24 uur per week aan de onderneming te hebben besteed, ongeacht de werkelijk bestede uren. Voor ondernemers in seizoengebonden sectoren, die gewoonlijk in de periode van 1 maart tot 1 oktober de meeste uren besteden aan hun onderneming, geldt dat zij geacht worden in 2020 evenveel uren te hebben gewerkt als zij in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019 hebben gewerkt.

De versoepeling van het urencriterium gold in 2020 niet in het laatste kalenderkwartaal. Dat is om te voorkomen dat ondernemers, die in eerdere jaren niet aan het urencriterium hebben voldaan, dat in 2020 alleen door de versoepeling wel zouden doen. Dat blijkt uit het antwoord van de staatssecretaris van Financiën op Kamervragen. De staatssecretaris vindt het ongewenst om de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000043764, 2021Z03161 | 08-04-2021

Wijziging uitruil overwerkbeloning

Een uitzendbureau, dat actief was in de vleessector, hanteerde de cao voor de vleessector voor het personeel. Op grond van deze cao geldt een cafetariaregeling, waarbinnen overwerkbeloningen kunnen worden geruild tegen vrije vergoedingen of verstrekkingen in verband met extraterritoriale kosten. Het uitzendbureau paste deze regeling toe. Bij de berekening van de maximale uitruil van overwerkloon over 2018 werd uitgegaan van de regelgeving voor het wettelijk minimumloon, zoals die gold tot 2018. Hierdoor daalde het brutoloon van de werknemers tot onder het wettelijk minimumloon. Het uitzendbureau maakte voor al haar werknemers nieuwe loonberekeningen over het jaar 2018 waarbij wel werd voldaan aan de regels van het wettelijk minimumloon. De herrekening had tot gevolg dat het uitzendbureau meer loonheffingen over 2018 verschuldigd was.

Het uitzendbureau maakte bezwaar tegen de extra afgedragen loonheffingen. Volgens het uitzendbureau moest worden uitgegaan van de oorspronkelijke afdracht, die was gebaseerd op een groter bedrag aan vrijgestelde vergoedingen. De bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag zijn volgens het uitzendbureau niet van belang voor de loonheffingen.

Naar het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden moet voor de berekening van de loonheffingen worden aangesloten bij de uiteindelijke feitelijke uitruil van overwerkbeloning. Die gecorrigeerde uitruil is verwerkt in de loonstroken en in de aangifte loonheffingen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20212878, 20/00354 | 22-03-2021

Hoofdlijnen verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoofdlijnen van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen uiteengezet. In het pensioenakkoord is met de sociale partners afgesproken dat er een verplichte verzekering voor zelfstandigen moet komen. De Stichting van de Arbeid heeft over de invulling van de verplichte verzekering advies uitgebracht. Aan het UWV en de Belastingdienst als de beoogde uitvoerders van de regeling is gevraagd om de uitvoerbaarheid van het advies te beoordelen. Volgens deze instellingen is de uitvoering complex.

Vanwege het belang van een verplichte verzekering voor zelfstandigen tegen arbeidsongeschiktheid ligt de focus op wat wel haalbaar is. Als uitgangspunt is gekozen voor een eenvoudige verzekering voor iedereen die winst uit onderneming geniet, zonder uitzonderingen of keuzemogelijkheden en met een uniform premiepercentage. Daarbij wordt uitgegaan van een aan de WIA gelijke, uniforme wachttijd. De uitkering en claimbeoordeling vinden plaats op basis van de WIA. Waar dat niet lukt, wordt aansluiting gezocht bij de vroegere Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). De hoogte van de uitkering is in principe gebaseerd op het inkomen van de zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan zijn eerste ziektedag. De uitkering is gemaximeerd op 100% van het wettelijk minimumloon.

Het advies van de Stichting van de Arbeid gaat uit van het naast elkaar bestaan van publieke en private verzekeringen. Dat biedt zelfstandigen de mogelijkheid om een verzekering af te sluiten, die aansluit bij de individuele behoefte. Door de mogelijkheid van een opt-out voor de publieke verzekering is een zelfstandige, die meer dekking wil dan de publieke verzekering biedt, niet verplicht publiek verzekerd voor de basis en aanvullend privaat verzekerd, maar kan hij kiezen voor één private verzekering.

Er wordt onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zelfstandigen toegang te geven tot een bedrijfsarts en goede arbozorg. Op grond van een motie van de Tweede Kamer moet voorkomen worden dat de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering leiden tot een slechtere netto-inkomenspositie van de zelfstandige. De minister vindt betaalbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsverzekering een belangrijke voorwaarde. Onderzocht wordt in welke mate verwacht mag worden dat zelfstandigen de te betalen premie kunnen doorberekenen aan hun opdrachtgevers. De minister ziet geen heil in het heffen van een verplichte bijdrage bij de opdrachtgever.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000039252 | 25-03-2021

Herstelmogelijkheid aanvraag subsidieregeling praktijkleren 2019-2020

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt werkgevers de mogelijkheid om alsnog subsidie aan te vragen op grond van de Subsidieregeling praktijkleren voor het studiejaar 2019-2020. Aanvragen hadden uiterlijk op 16 september 2020 om 17.00 uur moeten zijn ingediend om nog tijdig te zijn. In verband met de coronapandemie zijn werkgevers niet altijd in staat geweest om tijdig hun subsidieaanvraag in te dienen. Met een beroep op de hardheidsclausule is dit nu alsnog mogelijk. De werkgever zal moeten aantonen dat de corona-uitbraak of de coronamaatregelen zodanige gevolgen hebben gehad dat hij daardoor niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen. Het feit dat de medewerker, die de aanvraag zou indienen, vanwege corona is ziekgemeld, is onvoldoende. Daarnaast moet sprake zijn van een ’onbillijkheid van overwegende aard’ indien de subsidie niet alsnog zou worden verstrekt.

Een beroep op de hardheidsclausule wordt alleen gehonoreerd wanneer de werkgever met schriftelijke bewijzen komt. Werkgevers, die zich tussen 16 en 30 september 2020 hebben gemeld bij RVO.nl, worden in de gelegenheid gesteld om tussen 3 en 21 mei 2021 alsnog een aanvraag in te dienen.

Bron: Overig | besluit | MBO/26712362, Staatscourant 2021, Nr. 16434 | 01-04-2021