All posts by jansen_kleton_claudia

Bonusverbod NOW niet van toepassing op voormalig bestuurder

De NOW-regeling kent voor concerns de mogelijkheid om het omzetverlies niet op concernniveau vast te stellen maar op het niveau van een werkmaatschappij om te beoordelen of de werkmaatschappij in aanmerking komt voor de NOW. Aan deze mogelijkheid is als voorwaarde gesteld dat de moedermaatschappij van het concern over 2020 geen dividenden uitkeert aan aandeelhouders en geen bonussen aan de Raad van Bestuur en de directieleden van het concern en van de werkmaatschappij die de NOW heeft aangevraagd. Het bonusverbod geldt niet voor het overige personeel dat in het concern werkzaam is en dat mogelijk variabel wordt beloond. In de NOW-2 is een uitgebreidere toelichting gegeven op de begrippen bestuur, directeur en management. De registratie in de Kamer van Koophandel is niet doorslaggevend, evenmin als de beslissings- of tekeningsbevoegdheid.

In een procedure over de opschorting van een bonusregeling door de werkgever op grond van het bonusverbod van de NOW hanteerde de kantonrechter de uitleg van de NOW-2, hoewel de procedure betrekking had op de tweede tranche van de NOW-1. Het bonusverbod is in de NOW-2 niet inhoudelijk gewijzigd ten opzichte van de tweede tranche van de NOW-1. De werknemer op wie het bonusverbod was toegepast, was een voormalig statutair directeur, die al langere tijd arbeidsongeschikt was. In verband daarmee was hij met ingang van 8 januari 2020 geen statutair bestuurder meer. Gebruikelijk bij een ontslag van een statutair bestuurder is dat tegelijkertijd ook een einde komt aan de arbeidsovereenkomst. Dat was hier niet het geval vanwege het opzegverbod tijdens ziekte.

Naar het oordeel van de kantonrechter was de werknemer in ieder geval sinds 8 januari 2020 niet langer beleidsbepaler bij de werkmaatschappij. Feitelijk was hij dat over het hele jaar 2020 niet meer. De werknemer was ‘overig personeel’ geworden, waarvoor het bonusverbod niet geldt.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA202013594, 8847448 RP VERZ 20-50617 | 10-12-2020

Werknemer niet verplicht tot re-integratie buiten reguliere werktijd

Een arbeidsongeschikte werknemer is verplicht om mee te werken aan zijn re-integratie in het arbeidsproces. Als de werknemer dat niet doet, kan de werkgever door middel van een loonstop afdwingen dat de werknemer alsnog meewerkt aan zijn re-integratie.

De vraag in een procedure in kort geding was of een arbeidsongeschikte werknemer verplicht kan worden op van de gebruikelijke arbeidstijd afwijkende tijdstippen mee te werken aan re-integratie. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De procedure betrof een werknemer die meerdere parttime banen had. De arbeidsongeschiktheid van de werknemer was van dien aard, dat de werkzaamheden van een van de banen niet konden worden verricht. Deze werkzaamheden vonden hoofdzakelijk in het weekend plaats. De werkgever wilde dat de werknemer op doordeweekse dagen beschikbaar was om te re-integreren. Op die dagen werkte de werknemer voor de andere werkgevers.

Volgens de kantonrechter heeft zich een vast arbeidspatroon ontwikkeld, dat vervolgens de overeengekomen arbeid is geworden. Daaraan doet niet af dat de oorspronkelijke overeenkomst de mogelijkheid bood om de werknemer ook op weekdagen op te roepen. In de praktijk gebeurde dat niet. De re-integratie moet volgens de kantonrechter in beginsel plaatsvinden op de momenten waarop de werknemer zijn werkzaamheden gewoonlijk uitvoert, dus in de weekenden. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever ten onrechte een loonstop ten onrechte heeft toegepast.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBLIM2021819, 8891804 \ CV EXPL 20-6219 | 25-01-2021

Ontslag op staande voet dag voor einde arbeidsovereenkomst

Iedere partij bij een arbeidsovereenkomst is bevoegd om deze per direct op te zeggen om een dringende reden. De reden van de opzegging moet onverwijld worden meegedeeld aan de wederpartij. Voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd daden of eigenschappen van de werknemer die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt.

Op 15 juni 2020 sloten een werkgever en een werknemer een vaststellingsovereenkomst over beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2020. De werknemer trad terug als statutair bestuurder van de werkgever en werd voor de resterende duur van de arbeidsovereenkomst vrijgesteld van werkzaamheden. Onderdeel van de vaststellingsovereenkomst was de betaling van een beëindigingsvergoeding van € 850.000. Deze zou niet worden uitbetaald als de arbeidsovereenkomst eerder zou eindigen dan per 1 november. Op 30 oktober 2020 werd de werknemer op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet op verzoek van de werknemer vernietigd.

De kantonrechter benadrukt dat een ontslag op staande voet een uiterste middel is. Bij de beoordeling van de vraag of er een dringende reden voor ontslag op staande voet is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. In dit geval woog zwaar dat de arbeidsovereenkomst nog maar één dag zou duren. Omdat de werknemer was vrijgesteld van werkzaamheden, was de arbeidsovereenkomst feitelijk al zo goed als beëindigd. Het enige gevolg van het ontslag op staande voet zou zijn dat de werkgever de ontslagvergoeding niet hoefde te betalen.

De door de werkgever aan de werknemer verweten gedragingen waren volgens de kantonrechter onvoldoende concreet en door de werkgever niet voldoende aannemelijk gemaakt.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOVE2021403, C/08/258513 / HA RK 20/147 | 01-02-2021

Drempelvrijstelling RVU

Als uitvloeisel van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 in de Wet op de loonbelasting een drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) opgenomen. De vrijstelling geldt voor uitkeringen tot een bedrag gelijk aan het gebruteerde netto-ouderdomspensioen per maand volgens de Algemene Ouderdomswet. In verband met de indexeringsvoorschriften is het aanvankelijk in de wet opgenomen bedrag van € 1.767 vervangen door € 1.847.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2021-0000010205 Staatscourant 2021, 5742 | 31-01-2021

Urennorm kinderopvangtoeslag 2020 gewijzigd

Het Besluit kinderopvangtoeslag is voor het jaar 2020 gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op werkende ouders die aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden gekregen is gekoppeld aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder. 140% van de gewerkte uren komt in aanmerking bij dag- en gastouderopvang voor kinderen die nog niet naar de basisschool gaan. Voor kinderen die de leeftijd hebben voor de basisschool komt 70% van de gewerkte uren bij buitenschoolse opvang en gastouderopvang in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Er geldt een maximum van 230 uren kinderopvangtoeslag per kalendermaand. De normen van 140% en 70% worden voor 2020 losgelaten. Werkende ouders komen per gewerkte kalendermaand voor ten hoogste 230 uren kinderopvang in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. De aanpassing houdt verband met de sluiting van de kinderopvang van 16 maart tot en met 7 juni 2020 in verband met het coronavirus.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2020-0000170809 | 24-01-2021

Wijziging regeling NOW-3 gepubliceerd

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de eerder aangekondigde wijziging van de NOW-3 doorgevoerd. De regeling is op drie punten gewijzigd.

Intrekking van verleningsbeschikkingen

Een verzoek tot intrekking van een verleningsbeschikking kan tot gevolg hebben dat de werkgever de omzetperiode van het volgende subsidietijdvak zelf kan kiezen als het verzoek is gedaan voor de aanvraag van het opvolgende tijdvak. Deze mogelijkheid is nu voor de derde en vierde tranche in tijd beperkt. Het tijdvak van de vierde tranche loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021. Aanvragen is mogelijk van 15 februari 2021 tot en met 14 maart 2021. Als de werkgever voor 15 februari 2021 heeft verzocht om de verleningsbeschikking voor de derde tranche in te trekken hoeven de omzetperiodes van de derde en de vierde tranche niet op elkaar aan te sluiten.

Aanpassing overeenkomst over werkbehoud

Voor een NOW-aanvraag op het niveau van een werkmaatschappij geldt als voorwaarde een overeenkomst over werkbehoud met belanghebbende verenigingen van werknemers. Bij het ontbreken daarvan wordt bij de vaststelling de subsidie op nihil gesteld. De regeling is aangepast, waardoor niet meer alle maar minimaal één belanghebbende vertegenwoordiging van werknemers de overeenkomst moet tekenen.

Aanpassing percentages vierde tranche NOW

Oorspronkelijk was gekozen voor geleidelijke afbouw van de NOW in de tijd. In verband met de verlenging en verzwaring van de getroffen maatregelen is deze keuze ongedaan gemaakt en is het subsidiepercentage voor de vierde tranche opgehoogd tot 85%.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2021-0000003918, Staatscourant 2021, Nr. 5591 | 01-02-2021

Verlenging herverzekering leverancierskredieten

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de verlenging van de herverzekering leverancierskredieten tot en met 30 juni 2021. De Europese Commissie heeft hiervoor goedkeuring verleend. De voorwaarden voor de herverzekering zijn enigszins gewijzigd ten opzichte van 2020. Voor de eerste zes maanden van 2021 worden alle inkomsten en kosten inclusief schades verdeeld tussen de staat en de verzekeraars, in de verhouding 90%-10%. Dit betekent dat de verzekeraars een deel van de premie mogen houden, maar ook een deel van de operationele kosten dragen. Er geldt geen maximum meer voor het eigen risico van verzekeraars. Zeven verzekeraars hebben een herverzekeringsovereenkomst met de staat gesloten. Een van de onderdelen van de herverzekeringsovereenkomst is een verbod op het uitkeren van bonussen aan bestuurders en dividenden voor de Nederlandse activiteiten. De accountant van de staat zal dit controleren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000248969 | 02-02-2021

Gewijzigde regeling Tozo in Staatsblad geplaatst

Bij de verruiming van de maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis is bekendgemaakt dat de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een Tozo-uitkering aan te vragen per 1 februari is verruimd. Vanaf 1 december 2020 was de terugwerkende kracht beperkt tot de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag werd ingediend. Sinds 1 februari 2021 is het mogelijk om een uitkering aan te vragen met terugwerkende kracht tot de eerste dag van de maand voorafgaand aan de maand van de aanvraag. De terugwerkende kracht van de aanvraag geldt tot 1 april 2021. Vanaf die datum geldt Tozo 4, waarvoor een nieuwe aanvraag ingediend moet worden.

In de Tozo was geregeld dat zelfstandig ondernemers per 1 januari 2021 moesten beginnen met betaling van aflossing en rente van een ontvangen Tozo-lening. De terugbetalingsdatum is uitgesteld tot 1 juli 2021. Het uitstel geldt zowel voor zelfstandig ondernemers die vóór 1 januari 2021 een Tozo-lening hebben ontvangen als voor zelfstandig ondernemers die deze lening na 1 januari 2021 hebben ontvangen. Voor alle Tozo-leningen geldt dat de looptijd met zes maanden is verlengd tot 3,5 jaar. Over de periode van januari 2021 tot en met juni 2021 wordt geen rente berekend.

De gewijzigde regeling is in het Staatsblad geplaatst en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 in werking getreden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatscourant 2021 nr. 4392, 2021-0000011056 | 26-01-2021

Studiekostenbeding arbeidsovereenkomst

In een procedure over de verschuldigdheid van door de werkgever betaalde studiekosten nam de kantonrechter het arrest Muller/Van Opzeeland over het terugvorderen van loonkosten van de Hoge Raad als uitgangspunt. In dit arrest is de Hoge Raad ingegaan op de materiële vereisten ten aanzien van een studiekostenbeding waarin het terugvorderen van reeds betaald loon tijdens de studie is vastgelegd. Volgens de Hoge Raad is een studiekostenbeding toegestaan wanneer is voldaan aan enkele vereisten. De regeling moet de duur omvatten gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer met de studie verworven kennis en vaardigheden. De terugbetalingsverplichting van de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking moet betrekking hebben op de studieperiode. De terugbetalingsverplichting dient te verminderen naar evenredigheid van het verstrijken van de periode waarin de werkgever profijt heeft van de opleiding. Volgens de kantonrechter voldeed de studiekostenregeling aan de door de Hoge Raad geformuleerde vereisten. Het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst luidde als volgt. Bij vertrek van de werknemer binnen een jaar na het afronden van de opleiding moest hij de studiekosten volledig terugbetalen. Daarna daalde het terugbetalingspercentage per jaar tot 75, 50 en 25. Bij vertrek na meer dan vier jaar hoefde niets terugbetaald te worden.

Naast de door de Hoge Raad geformuleerde vereisten geldt dat de werkgever op voorhand duidelijk moet maken wat de consequenties voor de werknemer zijn als het tot de situatie komt dat hij studiekosten zou moeten terugbetalen. Met name als het om grote bedragen gaat moet het de werknemer op voorhand duidelijk zijn om welk bedrag het gaat, zodat hij een weloverwogen afweging kan maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn dienstverband.

Naar het oordeel van de kantonrechter was aan dit vereiste niet voldaan en stond de omvang van de studieschuld niet in verhouding tot de hoogte van het loon van de werknemer ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst. De studieschuld bedroeg circa € 7.700, terwijl het bruto maandloon van de werknemer in de studieperiode was opgelopen van € 670,20 tot € 876,80. De werkgever had duidelijk moeten maken welke specifieke bedragen terugbetaald dienden te worden bij het einde van het dienstverband. Omdat niet voldaan was aan het vereiste van voldoende duidelijkheid van het studiekostenbeding kon de werkgever de werknemer daar niet aan houden. De werkgever had bij het einde van het dienstverband het netto loon van de werknemer van € 1.100 volledig verrekend met de studiekosten. Omdat deze verrekening niet terecht was, moest de werkgever het loon alsnog aan de werknemer betalen. De kantonrechter kende ook de door de werknemer gevorderde wettelijke verhoging, incassokosten en rente toe.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBLIM2021413, 8540605 \ CV EXPL 20-2405 | 19-01-2021

Kamervragen Tozo voor grensondernemers

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen beantwoord over de toepassing van de Tozo voor grensondernemers. Ondernemers die niet in Nederland wonen maar wel in Nederland hun bedrijf hebben, komen in Nederland niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud. Daarvoor moeten zij zich in hun woonland melden. Wel komen zij in aanmerking voor andere voorzieningen, zoals een lening voor bedrijfskapitaal van maximaal  € 10.157 tegen een verlaagd rentepercentage. Als deze ondernemers aan de voorwaarden voldoen, komen zij in aanmerking voor de TVL, de NOW en de TOA.

De TONK is evenals de Tozo een vorm van sociale bijstand. Dergelijke uitkeringen worden niet geëxporteerd. Vanwege het gelijkheidsbeginsel is het niet mogelijk om enkel zelfstandigen die in Duitsland of België wonen en een bedrijf in Nederland voeren voor een uitkering voor levensonderhoud in aanmerking te laten komen. Dat zou betekenen dat zelfstandig ondernemers binnen de hele EU, de EER en Zwitserland een beroep zouden kunnen doen op de Tozo-uitkering als zij een onderneming in Nederland hebben.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000004911 | 27-01-2021