All posts by jansen_kleton_claudia

Opschorting loonbetaling

Het instructierecht van de werkgever houdt in dat de werkgever voorschriften mag geven over het verrichten van de arbeid en de bevordering van de goede orde in de onderneming. De werknemer dient zich aan deze voorschriften te houden. Als het instructierecht een inbreuk maakt op een grondrecht van de werknemer is de vraag of deze inbreuk gerechtvaardigd is. Voor beantwoording van deze vraag moet worden onderzocht of de instructie een legitiem doel dient en of zij een geschikt middel is om dat doel te bereiken. Voorts moet worden onderzocht of de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer in verhouding staat tot het belang van de werkgever bij het bereiken van het beoogde doel en of de werkgever dat doel redelijkerwijs op een minder ingrijpende wijze kon bereiken.

De kantonrechter heeft beslist dat een werkgever met een beroep op zijn instructierecht een mondkapjesplicht mocht instellen voor zijn personeel. De draagplicht gold binnen de panden van de werkgever. Volgens de kantonrechter dient de mondkapjesplicht twee legitieme doelen. Ten eerste is de werkgever wettelijk verplicht de individuele belangen van zijn werknemers te beschermen door zorg te dragen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Dit brengt met zich dat de werkgever verplicht is te doen wat nodig is om besmetting van de werknemers op de werkvloer met het coronavirus te voorkomen. Ten tweede moet de werkgever zijn bedrijfsbelang beschermen, omdat hij een loondoorbetalingsverplichting heeft bij ziekte. Hoewel over de effectiviteit van het mondkapje wordt getwist, is het een maatschappelijk aanvaard middel. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever mocht uitgaan van het nut van het dragen van een mondkapje, ook al omdat de instructie is gegeven op advies van de branchevereniging.

De werknemer, die de mondkapjesplicht bestreed, had geen medische of psychologische beperkingen waardoor hij geen mondkapje zou kunnen dragen. Omdat de werknemer de instructie van de werkgever niet wilde opvolgen, oordeelde de kantonrechter dat de werkgever bevoegd was om de loonbetaling aan de werknemer op te schorten en hem de toegang tot het werk te ontzeggen zolang hij de instructie niet wenste op te volgen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE202151, 8913967 UV EXPL 20-263 MB/40202 | 12-01-2021

Motie wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen

De Eerste Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie over het keuzerecht voor een bedrag ineens aangenomen. Het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen is een week eerder door de Eerste Kamer aangenomen. In de motie wordt de regering gevraagd om de invoering van het bedrag ineens uit te stellen tot 1 januari 2023 en om duidelijk te maken wat het keuzerecht inhoudt. Verder wordt de regering gevraagd om de regeling aan te passen als dat nodig mocht zijn om ongewenste effecten te voorkomen. Een voorbeeld van een aanpassing is het maken van een uitzondering voor het bedrag ineens op de huurtoeslag. Gedurende het uitstel kan worden gezocht naar een minder ingewikkelde uitvoering van de regeling.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 35 555 | 18-01-2021

Hoger beroep na intrekking ontbindingsverzoek

Een werknemer diende bij de kantonrechter een verzoek om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst in, onder toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding. Daarnaast diende de werknemer een aantal nevenverzoeken in. Een daarvan betrof het verzoek om de werkgever te veroordelen tot betaling van een bedrag aan achterstallige bonus. In zijn beschikking gaf de kantonrechter de werknemer de gelegenheid om voor 1 april 2020 zijn verzoek om ontbinding in te trekken. Voor het geval de werknemer het verzoek niet binnen die termijn zou intrekken ontbond de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2020. De werknemer heeft het verzoek om ontbinding tijdig ingetrokken en ging in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter. De werkgever was van mening dat Hof Den Bosch het hoger beroep van de werknemer niet-ontvankelijk moest verklaren vanwege de intrekking van het verzoek om ontbinding.

Volgens het hof bleek uit de beschikking van de kantonrechter dat de kantonrechter afzonderlijk van de ontbinding heeft beslist op de nevenverzoeken van de werknemer en deze ofwel heeft toegewezen ofwel heeft afgewezen. Deze beslissingen gelden onafhankelijk van de eventuele intrekking van het ontbindingsverzoek. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de intrekkingsbevoegdheid voor het ontbindingsverzoek ook geldt voor nevenverzoeken. Wanneer de kantonrechter zijn oordeel over die verzoeken heeft gegeven en met betrekking tot die nevenverzoeken de beslissing heeft opgenomen in het uitspraakgedeelte van de beschikking, is intrekking van de nevenverzoeken niet meer mogelijk.

De conclusie van het hof is dat tegen de beslissingen op de nevenverzoeken hoger beroep kan worden ingesteld.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20203925, 200.279.758/01 | 16-12-2020

Leaseauto was arbeidsvoorwaarde

Bij de beantwoording van de vraag of tussen een werkgever en een werknemer een arbeidsvoorwaarde is ontstaan, komt het aan op de betekenis die partijen aan elkaars gedragingen en verklaringen hebben toegekend en de betekenis die zij in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Van belang kunnen zijn de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie van partijen, de duur van de door de werkgever gevolgde gedragslijn en de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien.

Een procedure voor de kantonrechter had betrekking op de vraag of een leaseauto voor een werknemer een arbeidsvoorwaarde was. De werknemer had vanaf zijn indiensttreding in 2008 de beschikking over een leaseauto. De regeling van de werkgever maakte op dat moment onderscheid tussen functionele en arbeidsvoorwaardelijke leaseauto’s. De functie van de werknemer was door de werkgever als ambulant aangemerkt. Op grond daarvan kwam hij in aanmerking voor een functionele leaseauto. Per 1 november 2018 hanteerde de werkgever een nieuw mobiliteitsbeleid en werden geen arbeidsrechtelijke leaseauto’s meer toegekend. In dat kader heeft de werkgever opnieuw vastgesteld wat ambulante functies zijn. De functie van de werknemer werd niet langer als ambulant aangemerkt. Na het einde van zijn lopende leasecontract meende de werknemer in aanmerking te blijven komen voor een leaseauto.

Volgens de kantonrechter kwalificeerde de terbeschikkingstelling van een leaseauto als een arbeidsvoorwaarde. De werkgever onderbouwde zijn stelling, dat de functie van de werknemer aanvankelijk ambulant was, niet. De werknemer voerde aan dat hij slechts zelden klanten bezocht. De kantonrechter nam als vaststaand aan dat aan de werknemer een leaseauto ter beschikking is gesteld terwijl hij feitelijk nooit heeft voldaan aan de daarvoor in de leaseregeling gestelde eisen. De verstrekking van de leaseauto vormde een wezenlijk onderdeel van de voordelen die voor de werknemer uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiden, gezien het toestaan van privégebruik en het beschikken over een tankpas van de werkgever waarmee hij ook de kosten van brandstof voor het privégebruik van de leaseauto mocht betalen. De werknemer mocht er op vertrouwen dat hij gedurende de resterende tijd van de arbeidsovereenkomst recht zou hebben op een leaseauto. Voor zover niet al van aanvang af sprake is geweest van een arbeidsvoorwaarde, is dat door het tijdsverloop het geval geworden.

Zowel in de arbeidsovereenkomst als in de leaseregeling was een beding tot eenzijdige wijziging opgenomen. Wegens het ontbreken van voldoende zwaarwegende belangen mocht de werkgever zich niet op dat beding beroepen. Het streven van de werkgever naar minder en duurzamere reisbewegingen woog niet op tegen het financiële belang van de werknemer bij de terbeschikkingstelling van een leaseauto.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20205770, 8498875 UC EXPL 20-3557 JH/1050 | 22-12-2020

Uitzonderingen vermogenstoets toeslagregelingen

Voor enkele toeslagregelingen gelden vermogenstoetsen. Het gaat om de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Boven een bepaald vermogen komen mensen niet in aanmerking voor toekenning van een toeslag. In een ministeriële regeling zijn twee uitzonderingen op de vermogenstoets voor toeslagregelingen vastgelegd. Het gaat om de toename van het vermogen in box 3 als gevolg van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag en om de coronazorgbonus.

Met deze uitzonderingen moet het verlies van de aanspraak op een of meerdere toeslagen voor belanghebbenden die afhankelijk zijn van inkomensondersteuning worden voorkomen.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-0000246492, Staatscourant 2020, Nr. 66571 | 30-12-2020

Verlenging afspraken grensarbeiders

De staatssecretaris van Financiën heeft meegedeeld dat met Duitsland overeenstemming is bereikt over verlenging van de afspraken over de behandeling van grensarbeiders in de context van de coronacrisis. De afspraken betreffen de behandeling van thuiswerkdagen als in het werkland gewerkte dagen en een tijdelijke vrijstelling in Nederland van enkele Duitse socialezekerheidsuitkeringen. De verlenging van de afspraken loopt tot en met 31 maart 2021.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2020, nr. 66222 | 30-12-2020

Pilot webmodule DBA gestart

De pilot van de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie (WBA) is op 11 januari 2021 van start gegaan. Door het invullen van een vragenlijst wordt duidelijk of voor bepaalde werkzaamheden een zelfstandige kan worden ingehuurd of dat deze in een dienstverband moeten worden uitgevoerd.

In de pilotfase is de module te vinden op de website van het Ondernemersplein. Deelname is vrijwillig. De vragenlijst kan anoniem worden ingevuld. In de zomer zal worden geëvalueerd of de webmodule definitief zal worden ingezet. De opgeschorte handhaving van de regels van het arbeidsrecht zal op zijn vroegst per 1 oktober 2021 ter hand worden genomen door de Belastingdienst en de Inspectie SZW.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 10-01-2021

Rekenregels per 1 januari 2021

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de rekenregels per 1 januari 2021 gepubliceerd. In deze rekenregels zijn de gevolgen verwerkt van aanpassingen in het bruto wettelijk minimumloon per 1 januari 2021 voor uitkeringsbedragen en grondslagen op het minimumniveau. Daarnaast is in een bijlage bij de rekenregels het maximumpremieloon en het maximumbijdrageloon per jaar herleid naar andere tijdvakken. Het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen bedraagt € 58.311 per jaar. Herleid naar andere tijdvakken betekent dit € 4.859,25 per maand; € 4.485,46 per vier weken; € 1.121,36 per week en € 224,27 per dag.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 29-12-2020

Vermogenstoets zorgtoeslag

De minister voor Medische Zorg heeft de bedragen van de vermogenstoets voor de zorgtoeslag per 1 januari 2021 gewijzigd. Een verzekerde met een rendementsgrondslag voor box 3 van de inkomstenbelasting van meer dan € 118.479 heeft geen recht op zorgtoeslag. Verzekerde partners met een gezamenlijke rendementsgrondslag van meer dan € 149.819 hebben ook geen recht op zorgtoeslag.

Bron: Overig | besluit | 1797818-215820-WJZ, Stcrt.2020, 67965 | 27-12-2020

Actualisatie beleidsbesluit betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld

Sinds 1 januari 2013 geldt voor nieuwe eigenwoningschulden de eis dat de schuld gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost. Volgens de wettelijke regeling moet een op 31 december 2020 opgelopen aflossingsachterstand uiterlijk op 31 december 2021 zijn ingelopen. Is dat niet het geval, dan blijft de schuld alleen een eigenwoningschuld als per 1 januari 2022 contractueel een nieuw ten minste annuïtair aflosschema wordt overeengekomen voor de resterende looptijd.

De coronacrisis vormt de aanleiding voor een alternatieve regeling om een opgelopen aflossingsachterstand in te lopen. De staatssecretaris van Financiën heeft daartoe een goedkeurend besluit gepubliceerd. Het besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór de publicatie overeengekomen betaalpauzes die verband houden met de coronacrisis. Een betaalpauze kan fiscale gevolgen hebben voor het moment waarop de tijdens de betaalpauze verschuldigde, maar niet betaalde, rente in aftrek komt. Een eventuele schuld voor het inhalen van een renteachterstand valt altijd in box 3.

De alternatieve regeling geldt voor betaalpauzes die aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • de geldlener heeft tussen 12 maart 2020 en 31 maart 2021 bij zijn geldverstrekker gemeld dat hij betalingsproblemen heeft door de coronacrisis;
  • de betaalpauze gaat uiterlijk op 1 april 2021 in en is schriftelijk door de geldverstrekker bevestigd; en
  • de looptijd van de betaalpauze is maximaal twaalf maanden.

In het geval van een lening van een andere geldverstrekker dan een bank of financiële instelling gelden twee aanvullende voorwaarden:

  • de geldlener heeft door de coronacrisis een terugval in arbeidsinkomen van ten minste 20% over een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden, welke periode is aangevangen tussen 1 maart 2020 en 1 april 2021;
  • de geldlener moet aannemelijk maken dat hij aan alle voorwaarden voldoet.

De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat al eerder dan per 1 januari 2022 (of per 1 januari 2023 als de betaalpauze betrekking heeft op een termijn in 2021) een nieuw aflosschema wordt overeengekomen. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • In plaats van het wettelijke toetsmoment geldt de dag waarop de betaalpauze afloopt als toetsmoment voor de aflossingsachterstand.
  • Het nieuwe aflosschema is gebaseerd op de omvang van de schuld volgens het oude aflosschema, verhoogd met de aflossingsachterstand.
  • Het nieuwe aflosschema heeft maximaal dezelfde resterende looptijd als de oorspronkelijke schuld.
  • Het nieuwe aflosschema moet zo snel mogelijk na afloop van de betaalpauze ingaan, maar uiterlijk op 1 januari 2022 resp. 1 januari 2023.

Het kan gewenst zijn de resterende lening te splitsen in de resterende hoofdsom en de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat alleen voor de aflossingsachterstand een nieuw aflosschema wordt opgesteld. De ontstane aflossingsachterstand wordt afgelost in maximaal de resterende looptijd van de oorspronkelijke schuld. Voor het overige gelden de voorwaarden die ook aan de eerste goedkeuring zijn gesteld.

De rente op de eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment waarop deze is betaald, verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden. De geldlener kan de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente over het jaar 2020 alleen in 2020 in aftrek brengen, als:

  • hij deze rente alsnog (na de betaalpauze) in 2020 heeft betaald, óf
  • deze rente in 2020 is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2020-27806, Staatscourant 2020, Nr. 66447 | 21-12-2020