All posts by jansen_kleton_claudia

Toepassing 30%-regeling

De Wet IB 2001 verwijst voor een uitleg van het begrip loon naar de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Volgens de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, inclusief vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking. Uitgezonderd van het loonbegrip zijn eindheffingsbestanddelen. Over eindheffingsbestanddelen is de werkgever belasting verschuldigd. Op grond van de werkkostenregeling kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddelen. Dat geldt onder meer voor een vergoeding voor extraterritoriale kosten. De 30%-regeling houdt in dat 30% van de som van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de vergoeding voor extraterritoriale kosten belastingvrij is.

De 30%-regeling, is niet van toepassing als de werkgever de vergoeding voor extraterritoriale kosten niet als eindheffingsbestanddeel heeft aangewezen. Dat kan niet worden gecorrigeerd in de inkomstenbelasting. Een eventuele correctie moet door de werkgever als inhoudingsplichtige worden gedaan in de loonheffing. Als alternatief kan de werknemer bezwaar maken tegen de van hem ingehouden loonheffing, indien daarbij naar zijn mening ten onrechte de 30%-regeling niet is toegepast.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20211325, BK-20/00777 | 29-06-2021

Arbeidskorting niet van toepassing op ontslaguitkering

De arbeidskorting is een bijzondere heffingskorting, die uitsluitend geldt voor een belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Voor de belastingplichtige die loon uit dienstbetrekking geniet, is de toepassing van de arbeidskorting beperkt tot het loon uit tegenwoordige arbeid. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en uit vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Loon uit tegenwoordige arbeid hangt nauw samen met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt. Loon uit vroegere arbeid vindt zijn oorzaak in het voorheen verricht hebben van arbeid in loondienst.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden claimde de belanghebbende de arbeidskorting over een deel van het door hem genoten loon. Volgens de belanghebbende betrof het loon uit tegenwoordige arbeid omdat de dienstbetrekking ten tijde van het uitbetalen van het loon nog bestond. Volgens het hof is dat argument niet doorslaggevend. De belanghebbende had volgens zijn verklaring in het betreffende jaar vanwege ziekte niet gewerkt. De beloning waarop de belanghebbende de arbeidskorting wilde toepassen betrof een ontslag-/transitievergoeding. De werkgever had op de beloning de groene tabel voor de loonheffingen toegepast. Dat duidt erop dat de beloning een vergoeding betrof die verband houdt met het voorheen verricht hebben van arbeid.

Het hof was van oordeel dat de inspecteur terecht de arbeidskorting niet heeft toegepast.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20216903, 20/00550 | 19-07-2021

Regeling NOW-4 gepubliceerd

De minister van SZW heeft de op 27 mei 2021 aangekondigde verlenging van de NOW-regeling gepubliceerd in de Staatscourant. Hoewel het de zesde tranche van de NOW betreft, heeft de regeling de naam NOW-4 gekregen. Ten opzichte van de NOW-3 geldt in het derde kwartaal van 2021 een omzetverliesplafond. Het op te geven omzetverlies voor de berekening van de hoogte van de NOW wordt begrensd op 80%. Een hoger verwacht of gerealiseerd omzetverlies dan 80% leidt niet tot een hoger subsidiebedrag. Het subsidiepercentage blijft 85. Dit betekent dat een bedrijf met een omzetverlies van 80% of meer subsidie krijgt voor 68% (80 x 85%) van de loonkosten. Voor bedrijven met een omzetverlies van 20 tot 80% verandert er niets ten opzichte van de eerdere regeling. Het kabinet verwacht dat in het vierde kwartaal van dit jaar alle restricties en contactbeperkende maatregelen zullen zijn opgeheven. Daarom wordt alle steun, waaronder de NOW, met ingang van het vierde kwartaal beëindigd.

Evenals in de NOW-1, -2 en -3 geldt een omzetverliesdrempel van 20%. De forfaitaire opslag voor werkgeverslasten van 40% blijft in stand. Ook de maximering van het in aanmerking te nemen loon blijft hetzelfde, namelijk tweemaal het maximum dagloon (€ 9.812,30 per maand).

Ook onder de NOW-4 mag de loonsom met 10% dalen zonder gevolgen voor het subsidiebedrag.

Onder de NOW-4 is een derdenverklaring nodig vanaf € 40.000 aan voorschot of definitief subsidiebedrag. Een accountantsverklaring is vereist wanneer het voorschot of de definitieve subsidie € 125.000 of meer bedraagt.

Een aanvraag voor de NOW-4 kan tot en met 30 september 2021 worden ingediend bij het UWV.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2021-0000100044, Stcrt. 2021, 36246 | 22-07-2021

Loon tijdens vakantie inclusief vergoeding voor overuren?

In het Burgerlijk Wetboek is bepaald, dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken. De bepaling in het Burgerlijk Wetboek is bedoeld ter uitvoering van de Europese Arbeidstijdenrichtlijn. De Hoge Raad legt het begrip loon ruim uit. De Arbeidstijdenrichtlijn omvat geen expliciete regels over de hoogte van het loon waarop de werknemer tijdens vakantie recht heeft.

Het Hof van Justitie EU heeft drie belangrijke arresten gewezen over het loon tijdens vakantie. De strekking van het oudste arrest is dat de werknemer tijdens zijn vakantie zijn normale loon dient te ontvangen.

In het tweede arrest was aan de orde hoe moet worden bepaald wat het normale loon van een werknemer is als dat loon uit verschillende componenten bestaat. Volgens het Hof van Justitie EU moet in een dergelijk geval een specifieke analyse worden uitgevoerd. Alle vergoedingen die de werknemer ontvangt voor de uitvoering van de taken, die hem in de arbeidsovereenkomst zijn opgedragen, worden gerekend tot zijn globale beloning. De vergoeding van occasionele of bijkomende kosten, die worden gemaakt bij uitvoering van de taken, hoeven niet in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het vakantieloon.

In het derde arrest heeft het Hof van Justitie EU erop gewezen dat vergoedingen voor gemaakte overuren in beginsel geen deel uitmaken van het gewone loon waarop de werknemer tijdens zijn vakantie recht heeft. Dat is anders wanneer uit de arbeidsovereenkomst de verplichting voortvloeit om regelmatig overuren te maken en de vergoeding daarvoor een belangrijk onderdeel vormt van de totale beloning van de werknemer.

De rechtbank onderzocht in een procedure van een werknemer, die nabetaling van achterstallig salaris vorderde van zijn werkgever, of de werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst of de cao verplicht was overuren te maken, die voorzienbaar en gebruikelijk waren. Dat was niet het geval. Uit het gegeven dat de werknemer overwerk uitvoerde en uitvoert, kan volgens de rechtbank het bestaan van een verplichting daartoe niet worden afgeleid. De rechtbank stelde verder vast dat de omvang van het overwerk in een reeks van jaren zo sterk fluctueerde, dat het niet voorzienbaar en gebruikelijk was dat de werknemer overwerk verrichtte. De vordering tot nabetaling is afgewezen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20213543, 8393007 | 11-05-2021

Niet altijd transitievergoeding verschuldigd bij einde slapend dienstverband

Na de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 zijn werkgevers in beginsel verplicht om een transitievergoeding te betalen aan een werknemer bij beëindiging van het dienstverband op initiatief van de werkgever. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de werkgever moet meewerken aan de beëindiging van een slapend dienstverband onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Volgens dat arrest hoeft die vergoeding niet hoger te zijn dan het bedrag van de transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn als de werkgever de arbeidsovereenkomst had beëindigd zodra dat wegens langdurige arbeidsongeschiktheid mogelijk was. In beginsel is dat aan het einde van de wachttijd, wanneer de werkgever geen loon meer verschuldigd is. Opzegging is niet mogelijk wanneer binnen 26 weken na het einde van de wachttijd herstel van de werknemer valt te verwachten of er mogelijkheden bestaan om binnen die periode de arbeid in aangepaste vorm te verrichten. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat een werkgever alleen gehouden is om een slapend dienstverband op te zeggen als hij aanspraak kan maken op compensatie van (een deel van) de transitievergoeding.

In een procedure was in geschil of de werkgever had moeten instemmen met het voorstel van een arbeidsongeschikte werkneemster tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding. Partijen verschilden van mening over de vraag op welk moment de werkgever het dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid van de werkneemster had kunnen beëindigen. Volgens de werkneemster was dat nadat zij in november 2017 door het UWV voor 80-100% arbeidsongeschikt was verklaard. De rechtbank concludeerde aan de hand van de stukken dat de werkneemster, haar behandelend arts en de bedrijfsarts haar vanaf 13 oktober 2014 volledig arbeidsongeschikt achtten. Vanaf dat moment hebben partijen het dienstverband als slapend beschouwd en was geen opzegverbod meer van kracht. De werkgever had het dienstverband dus kunnen opzeggen voor de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid. Dat brengt mee dat de compensatieregeling niet van toepassing is op een eventueel aan de werkneemster uit te keren transitievergoeding. Onder die omstandigheden is de werkgever niet gehouden om op grond van goed werkgeverschap in te stemmen met een beëindigingsvoorstel van een werkneemster.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20212959, 8906645 AC EXPL 20-3347 JH/1050 | 22-06-2021

Opschortingsbesluit herziening WW-premie bij overwerk in 2021

Sinds 1 januari 2020 betalen werkgevers een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten met terugwerkende kracht de hoge WW-premie afdragen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. In verband met de coronacrisis is deze 30%-herzieningssituatie voor het kalenderjaar 2020 opgeschort. Het kabinet heeft toegezegd dat dit ook voor het kalenderjaar 2021 geldt. Het besluit waarin deze toezegging wordt uitgevoerd is in het Staatsblad geplaatst. De opschorting geldt voor alle sectoren.

Omdat de herziening van de premie na afloop van het betreffende kalenderjaar geschiedt binnen een periode van vijf jaar is ervoor gekozen het opschortingsartikel te laten vervallen per 1 januari 2027.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatsblad 2021 378 | 21-07-2021

Belastingplan onder embargo naar Kamer

De staatssecretaris van Financiën heeft bekendgemaakt dat, naast de Miljoenennota en de begrotingswetten, ook het pakket Belastingplan enkele dagen voor Prinsjesdag onder embargo aan de Tweede Kamer zal worden verstrekt. Het standpunt van het kabinet is dat het verstrekken van wetsvoorstellen onder embargo beperkt dient te blijven tot uitzonderlijke situaties. Bij het jaarlijkse Belastingplan is daarvan sprake, omdat het Belastingplan een integraal onderdeel is van het totaal van de rijksbegroting.

De staatssecretaris merkt op dat het Belastingplan onderdelen kan bevatten met koersgevoelige informatie of onderdelen die met terugwerkende kracht in werking treden. Dat kan een reden zijn om deze onderdelen niet onder embargo te verstrekken. Deze onderdelen zullen dan enkele dagen later op Prinsjesdag met het gehele pakket aan het Parlement worden aangeboden.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2021-0000137373 | 13-07-2021

Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19

De minister van LNV heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de openstelling van de regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) per 7 juli. De OVK heeft als doel om de maxima van het steunpakket voor de primaire landbouwbedrijven gelijk te trekken met die van niet-landbouwbedrijven. Het maximum van het Europese tijdelijke staatssteunkader voor landbouwbedrijven bedraagt € 225.000 en is lager dan het maximum voor andere bedrijven van € 1,8 miljoen. Daarom is onder een andere paragraaf van het tijdelijke staatssteunkader een regeling opgesteld, die het mogelijk maakt om ook middelgrote land- en tuinbouwbedrijven (SBI-codes 01.1 tot en met 01.5) substantieel te helpen.

Het betreffende staatssteunkader bepaalt dat, anders dan bij de TVL, omzetverlies niet direct gedekt kan worden. De subsidie moet gebaseerd worden op de ongedekte vaste kosten. Van de ongedekte vaste kosten wordt 70% vergoed. De OVK vormt een aanvulling op de TVL. Agrarische ondernemers moeten eerst de reguliere TVL volledig benutten voordat zij toekomen aan de OVK.

De OVK kan in één keer worden aangevraagd voor het eerste en het tweede kwartaal van 2021. De subsidie voor deze twee kwartalen wordt in één keer verleend.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | publicatie | DGA-EIA / 21162046 | 20-07-2021

Memorie van antwoord nader voorlopig verslag Wet betaald ouderschapsverlof

Het wetsvoorstel ter invoering van betaald ouderschapsverlof is in behandeling bij de Eerste Kamer. De invoering van betaald ouderschapsverlof is een verplichting die voortvloeit uit een Europese richtlijn. Uiterlijk op 2 augustus 2022 moet de invoering zijn afgerond. Het UWV heeft aangegeven 22 maanden nodig te hebben om het wetsvoorstel uit te kunnen voeren. De werkzaamheden bij het UWV zijn zo ver gevorderd, dat de minister van SZW het wenselijk vindt dat de Eerste Kamer snel over de aanvaarding van het wetsvoorstel besluit zodat zekerheid bestaat over de wetgeving zoals die per 2 augustus 2022 in werking treedt.

De minister heeft de nadere memorie van antwoord bij het voorlopig verslag naar de Eerste Kamer gestuurd. In de nadere memorie worden aanvullende vragen van de diverse fracties over het wetsvoorstel beantwoord. Een van de vragen betreft de hoogte van de uitkering. Deze is in het wetsvoorstel vastgesteld op 50% van het dagloon. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is het mogelijk gemaakt om voor de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel bij Koninklijk Besluit het uitkeringspercentage te verhogen tot 70 Volgens de minister is daar op dit moment geen dekking voor.

Een andere vraag betreft de lappendeken aan verlofregelingen. De minister wijst erop dat dit wetsvoorstel uitsluitend is bedoeld voor de implementatie van de Europese richtlijn. Er heeft al wel onderzoek plaatsgevonden naar een herziening en vereenvoudiging van het verlofstelsel. De uitkomst daarvan is dat met een beperkt aantal relatief simpele wijzigingen enige vereenvoudiging mogelijk is. Voor verdergaande vereenvoudiging moeten keuzes worden gemaakt met aanzienlijke financiële gevolgen en gevolgen voor werknemer en werkgever. Besluitvorming daarover wordt aan een volgend kabinet gelaten.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2021-0000112345 | 08-07-2021

Wijziging besluit Wet financiering sociale verzekeringen

Naast de verplichting om het loon door te betalen van zieke werknemers hebben werkgevers de verplichting om de werknemer te re-integreren. In eerste instantie is re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf. Als dat niet lukt, moet onderzocht worden of de werknemer bij een andere werkgever het werk kan hervatten. Het kabinet heeft besloten kleine werkgevers  tegemoet te komen in de kosten van loondoorbetaling. Dat is mogelijk gemaakt door een wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, waarmee wordt voorzien in differentiatie naar grootte van werkgever bij de premieheffing voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). De minister van SZW heeft een besluit tot wijziging van het besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het besluit structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) gepubliceerd. Het besluit regelt de uitwerking van de hiervoor genoemde wijziging van de Wfsv. De inwerkingtreding van de gedifferentieerde premieheffing is voorzien per 1 januari 2022. In het wijzigingsbesluit wordt onderscheid gemaakt tussen kleine werkgevers en middelgrote en grote werkgevers. De loonsom van een kleine werkgever bedraagt maximaal 25 keer het gemiddelde premieplichtige loon. In het besluit wordt verder bepaald hoe voor de bepaling van de grootte omgegaan moet worden met een overgang van onderneming. De systematiek voor de Werkhervattingskas (Whk) wordt aangepast zodat er voor de premievaststelling Whk en Aof dezelfde definities van kleine werkgevers gelden. Dat betekent dat ook voor de Whk de grens tussen kleine werkgever en middelgrote werkgever wordt gelegd bij een premieplichtige loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon.

Voor kleine werkgevers worden de WGA- en ZW-premie per sector vastgesteld. Voor middelgrote werkgevers worden de WGA- en ZW-premiecomponenten gedeeltelijk per sector en gedeeltelijk individueel vastgesteld. Voor grote werkgevers worden de WGA- en ZW-premiecomponenten volledig individueel vastgesteld.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2021-0000074363; Staatsblad 2021, 340 | 06-07-2021