All posts by jansen_kleton_claudia

Geen versoepeling urencriterium vierde kwartaal 2020

De Wet op de inkomstenbelasting kent een aantal faciliteiten voor ondernemers. Om recht te hebben op de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve moet de ondernemer voldoen aan het urencriterium. Dit houdt in dat de ondernemer ten minste 1225 uren per kalenderjaar moet besteden aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Voor het jaar 2020 geldt dat een ondernemer in de periode van 1 maart tot 1 oktober geacht wordt ten minste 24 uur per week aan de onderneming te hebben besteed, ongeacht de werkelijk bestede uren. Voor ondernemers in seizoengebonden sectoren, die gewoonlijk in de periode van 1 maart tot 1 oktober de meeste uren besteden aan hun onderneming, geldt dat zij geacht worden in 2020 evenveel uren te hebben gewerkt als zij in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019 hebben gewerkt.

De versoepeling van het urencriterium gold in 2020 niet in het laatste kalenderkwartaal. Dat is om te voorkomen dat ondernemers, die in eerdere jaren niet aan het urencriterium hebben voldaan, dat in 2020 alleen door de versoepeling wel zouden doen. Dat blijkt uit het antwoord van de staatssecretaris van Financiën op Kamervragen. De staatssecretaris vindt het ongewenst om de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000043764, 2021Z03161 | 08-04-2021

Dilemma’s in de NOW

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over ervaringen met de NOW. Kenmerk van de NOW is dat het een generieke regeling is, waarbinnen geen rekening gehouden kan worden met specifieke omstandigheden van bedrijven en sectoren. In deze brief informeert de minister de Kamer over diverse dilemma’s in de NOW en de gemaakte afwegingen.

Terugbetalingen

Een deel van de werkgevers moet bij de definitieve vaststelling van de NOW geld terugbetalen. Dat kan het gevolg zijn van een minder grote omzetdaling of van een dalende loonsom. De minister benadrukt dat de wijze van berekening van de NOW bij een gedaalde loonsom bewust is gekozen. Doel van de regeling is het behoud van werkgelegenheid. Als de loonkosten van de werkgever dalen, heeft hij minder steun nodig. De gedachte is dat een werkgever met 50% omzetverlies de loonkosten voor 50% zelf kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft.

De verleende voorschotten zijn gebaseerd op de lonen van de maand januari. Voor sommige werkgevers is dat een maand met een relatief hoge loonsom, bijvoorbeeld vanwege het uitkeren van bijzondere beloningen, anders dan een 13e maand en vakantiegeld. Het is niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Een andere keuze dan de maand januari was bij de totstandkoming van de NOW geen optie. De minister benadrukt dat het UWV zeer coulant omgaat met terugbetalingstermijnen.

Referentiemaand loonsom NOW-3

Afwijken van de referentiemaand juni voor de NOW-3 is volgens de minister geen optie. Bij de totstandkoming van de NOW-3 in augustus was juni de meest recente maand waarvan de loongegevens beschikbaar waren. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk.

Onterechte toekenning voor nieuw gestarte bedrijven

Door een administratieve fout in het systeem hebben 21 werkgevers, die zijn gestart na 1 februari 2020, onterecht een voorschot voor de NOW-2 ontvangen. De minister heeft besloten dat in die gevallen het ontvangen voorschot niet wordt teruggevorderd.

Seizoensmaatregel

De NOW-1 houdt rekening met seizoensbedrijven. Als de loonsom over de maanden maart tot en met mei 2020 hoger is dan drie keer de loonsom van januari 2020, wordt de subsidie bij de vaststelling gebaseerd op de loonsom van maart, april en mei, met als maximum driemaal de loonsom van maart. De door het UWV gebruikte rekenapplicatie om de hoogte van de definitieve subsidie te berekenen blijkt bij toepassing van de seizoensmaatregel twee fouten te bevatten. Er wordt een foutieve peildatum gebruikt. Ook wordt altijd uitgegaan van driemaal de loonsom van maart, ongeacht of de totale loonsom van maart, april en mei hoger of lager is dan driemaal de loonsom van maart.

Het aanpassen van de rekenmodule kost te veel tijd. In de meest afwijkende gevallen vindt berekening van de subsidie handmatig plaats. In de gevallen waarin de rekenmodule tot een lagere subsidievaststelling is gekomen, is de loonaangifte van maart tussen peildatum 15 mei en 19 juli neerwaarts gecorrigeerd. De minister maakt voor die gevallen gebruik van de mogelijk in de NOW-1 om af te wijken van de peildatum 15 mei.

Bonusverbod bij aanvraag op werkmaatschappijniveau

Voor de mogelijkheid om op werkmaatschappijniveau een NOW-aanvraag te doen geldt als voorwaarde een bonus- en dividendverbod. De gehele groep mag geen dividend uitkeren. Dit geldt ook voor de internationale bedrijfsonderdelen en groepsonderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het bonusverbod ziet enkel op de Raad van Bestuur, directie van het concern en van de aanvragende vennootschap. Het bonusverbod geldt niet voor concernonderdelen die zelf geen NOW-aanvraag hebben ingediend.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-000004287 | 21-03-2021

Verlenging goedkeuring eigenwoninglening

De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit met goedkeuringen voor het inlopen van aflossingsachterstanden van eigenwoningschulden geactualiseerd. De goedkeuringen zijn van toepassing op betaalpauzes voor rente en aflossing van eigenwoningschulden die zijn overeengekomen uiterlijk op 30 juni 2021. Door de goedkeuringen blijft een schuld, waarvoor de fiscale aflossingseis geldt, onderdeel van de eigenwoningschuld als de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand op een andere wijze wordt ingehaald dan de wijze waarin wettelijk is voorzien. Zo is toegestaan dat de lening wordt gesplitst in een deel dat bestaat uit de resterende hoofdsom zonder rekening te houden met de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand en een deel ter grootte van de door de betaalpauze ontstane aflossingsachterstand. De met de geldverstrekker overeengekomen betaalpauzes moeten verband houden met de uitbraak van het coronavirus.

De rente over de eigenwoningschuld is aftrekbaar op het moment waarop deze is betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden. Tijdens de betaalpauze wordt geen rente betaald. De rente komt in aftrek over het jaar waarin:

  • de belastingplichtige de rente alsnog betaalt, óf
  • deze rente is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.

Van rentedragend worden is geen sprake als met de geldverstrekker wordt afgesproken dat geen gebruik wordt gemaakt van de contractuele mogelijkheid om rente te berekenen vanwege het niet tijdig betalen van de verschuldigde rente op de reguliere vervaldata en geen rentevergoeding in rekening wordt gebracht voor het tijdens de betaalpauze niet betalen van de reguliere rente. De rente kan dan pas in aftrek worden gebracht in het jaar van de feitelijke betaling.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2021 nr. 16238 | 29-04-2021

Arbeidsovereenkomst geëindigd voor verstrijken opzegverbod

In het Xella-arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werkgever mee moet werken aan de beëindiging van een slapend dienstverband en daarbij een transitievergoeding moet betalen aan de werknemer. Een slapend dienstverband is in dat arrest gedefinieerd als een dienstverband dat de werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel bevoegd is, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt.

De kantonrechter heeft onlangs de vordering tot betaling van een transitievergoeding door een arbeidsongeschikte werknemer afgewezen. Het betrof een bijzondere situatie, waarin op grond van de cao de arbeidsovereenkomst pas mocht worden opgezegd na drie jaar arbeidsongeschiktheid. De werkgever was verplicht gedurende het derde jaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 100% van het loon. Kort voordat het opzegverbod zou verstrijken was de arbeidsovereenkomst geëindigd door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Volgens de kantonrechter was niet voldaan aan de omschrijving van een slapend dienstverband. Er is geen tijdstip geweest waarop de werkgever had moeten meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter merkt op dat tijdsgrenzen een absoluut karakter hebben. Het gaat er alleen om of je binnen of buiten de grenzen valt. Hoe dicht je bij de grens was, doet er niet toe.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOVE20211217, 8577690 \ CV EXPL 20-1736 | 08-03-2021

Omvang arbeidsduur voor loondoorbetaling

De werkgever is verplicht het salaris van een werknemer tijdens diens arbeidsongeschiktheid door te betalen. De verplichting het loon door te betalen geldt gedurende de eerste 104 weken van arbeidsongeschiktheid.

De vraag in een procedure in kort geding was op welke omvang het dienstverband moest worden bepaald bij een werknemer aan wie het tijdelijk was toegestaan minder uren te werken. Volgens de arbeidsovereenkomst waren partijen een 40-urige werkweek overeengekomen. Het was de werknemer tot 1 januari 2021 toegestaan 32 uur per week te werken. Daarna zou hij 40 uur gaan werken. Vanaf 31 augustus 2020 is de werknemer arbeidsongeschikt. De werkgever betaalde ook na 1 januari 2021 het loon door op basis van een 32-urige werkweek. Volgens de kantonrechter heeft de werknemer vanaf 1 januari echter recht op doorbetaling op basis van een 40-urige werkweek.

Het betoog van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week is aangegaan en dat hij het recht heeft om van de werknemer een 40-urige werkweek te verlangen sneed geen hout.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOVE20211214, 9015230 \ CV EXPL 21-308 | 15-03-2021

Geen transitievergoeding voor arbeidsongeschikte werknemer

In de zaak Xella heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werkgever in beginsel moet instemmen met een verzoek van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer om het slapende dienstverband te beëindigen. De werkgever is in die situatie aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd. Er is sprake van een slapend dienstverband als de termijn van het opzegverbod wegens ziekte is verstreken en de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting jegens de werknemer heeft.

Hof Den Bosch is van oordeel dat de werkgever in een procedure waarin niet langer sprake was van een slapend dienstverband geen transitievergoeding hoefde te betalen. De arbeidsovereenkomst was al ontbonden op verzoek van de werknemer. Bij ontbinding op verzoek van de werknemer is alleen een transitievergoeding verschuldigd als de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Dat was hier niet aan de orde. De werkgever had de werknemer aangeboden de arbeidsovereenkomst te ontbinden en de transitievergoeding te betalen. De werknemer heeft dat aanbod afgeslagen omdat hij meende dat hij naast de transitievergoeding ook recht had op een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft het verzoek daartoe bij de behandeling van het ontbindingsverzoek van de werknemer afgewezen. De ontbinding was niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof volgde de kantonrechter daarin.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2021911, Arbeidsrecht | 24-03-2021

Verkenning leefvormen AOW

Bij de uitvoering van de AOW doen zich soms problemen voor doordat de bestaande leefvormdefinities niet aansluiten bij de beleving van mensen. De minister van SZW heeft een verkenning uit laten voeren naar mogelijkheden om het stelsel van leefvormen te vereenvoudigen en te moderniseren. De minister heeft het eindrapport van deze verkenning naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport beschrijft drie mogelijke varianten om het stelsel van leefvormen in de AOW begrijpelijker en beter uitvoerbaar te maken. Ook zijn er verbeteropties beschreven voor het huidige stelsel. Het rapport is zonder nadere standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer voorgelegd. De in het rapport genoemde varianten zijn:

  • Individualisering van de AOW.
  • Adres als uitgangspunt.
  • Toeslagpartnerbegrip als uitgangspunt.

Individualisering van de AOW

In deze variant heeft iedere AOW-gerechtigde, ongeacht de leefvorm, recht op eenzelfde bedrag aan uitkering. Door de AOW te individualiseren wordt het stelsel veel eenvoudiger uit te voeren.

Adres als uitgangspunt

In deze variant wordt de hoogte van de uitkering bepaald aan de hand van het aantal mensen dat op één adres woont. Wie alleen woont heeft recht op de alleenstaandenuitkering. Wonen meerdere mensen op één adres dan ontvangen AOW-gerechtigden de lagere uitkering voor samenwonenden. De onderlinge relatie van personen die op hetzelfde adres wonen is in deze variant niet van belang.

Toeslagpartnerbegrip

Door aan te sluiten bij het toeslagpartnerbegrip wordt rekening gehouden met het kostenvoordeel van het delen van een huishouden en met de onderlinge verbondenheid tussen mensen. Bij het hanteren van het toeslagpartnerbegrip wordt gebruik gemaakt van objectief vast te stellen criteria.

Opties binnen het huidige stelsel

Deze opties leiden niet tot een fundamentele vereenvoudiging, omdat er nog steeds wordt getoetst aan materiële criteria die op basis van de individuele situatie moeten worden beoordeeld.

Toepassing van 50%-norm bij meerpersoonshuishoudens

In deze variant wordt bij drie of meer meerderjarige ongehuwde personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een AOW-uitkering volgens de gehuwdennorm van 50% uitgekeerd. Het is niet relevant of men voor elkaar zorgt.

Duurzaam gescheiden leven in verzorgingsinstelling

Het beleid, dat gehuwden bij opname van één van beide partners in een zorginstelling in aanmerking kunnen komen om een alleenstaandenuitkering te ontvangen, is complex. De keuzevrijheid zou kunnen worden afgeschaft om de regeling eenvoudiger te maken. Een andere mogelijkheid kan zijn dat AOW-gerechtigden terug kunnen komen op een eerder gemaakte keuze.

Tweewoningenregel voor gehuwden

In deze variant wordt aan gehuwden, die ieder een eigen woning hebben waar geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk inwonen en die de kosten van die woning zelf dragen, een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000052218 | 30-03-2021

Kamervragen Tozo

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld naar aanleiding van een krantenartikel over de Tozo-regeling. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze vragen beantwoord. De minister maakt duidelijk dat een uitkering op grond van de Tozo een gezinsuitkering is en door aanvragers met partner door beide partners wordt aangevraagd. Beide partners ontvangen voor de helft van de verstrekte uitkering een jaaropgave. De Tozo kan daardoor gevolgen hebben voor de belastingheffing van beide partners.

De verdeling van de Tozo over de ondernemer en zijn partner heeft geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van toeslagen, tenzij geen sprake is van partnerschap voor de toeslagen. Volgens de minister komt dat in de praktijk niet vaak voor.

Het meetellen van de Tozo bij het inkomen van de partner heeft niet tot gevolg dat de hele uitkering wordt wegbelast of gecompenseerd door een lager recht op toeslagen. De minister deelt de opvatting, dat de Tozo-uitkering een sigaar uit eigen doos is, niet en ziet geen reden om de regeling aan te passen.

Omdat de Tozo-regeling is gebaseerd op de Participatiewet telt ontvangen kinderalimentatie voor de ondernemer mee als inkomen omdat daarmee in de kosten van levensonderhoud van een inwonend minderjarig kind wordt voorzien. Aanvulling vanuit de algemene bijstand is dan niet nodig. De bijstand is een minimumregeling en ondersteunt alleen voor het hoogstnodige. Het kindgebonden budget wordt overigens wel hoger als het inkomen van de ondernemer daalt. Toeslagen, kinderbijslag en incidentele giften worden niet als inkomen aangemerkt voor het recht op uitkering uit de Tozo. De minister is niet van plan de regeling zodanig aan te passen dat kinderalimentatie niet meer wordt verrekend met de Tozo-uitkering.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021Z03732 | 21-03-2021

Lening van bv vormde afkoop pensioenrecht

Loon is alles wat iemand geniet uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking. Aanspraken op pensioen behoren niet tot het loon. Wanneer een aanspraak op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht of vervreemd, wordt de gehele aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking.

Een pensioen-bv leende geld uit aan haar aandeelhouder, die tevens de pensioengerechtigde was. Gezien de vermogenspositie van de aandeelhouder was niet te verwachten dat de lening zou worden terugbetaald. De door de pensioen-bv verstrekte lening was onzakelijk, omdat een onafhankelijke derde de lening niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt. Volgens Hof Den Bosch zou dat ook niet het geval zijn geweest bij een ander rentepercentage dan de overeengekomen rente. Door het verstrekken van de lening aan de aandeelhouder kon de pensioen-bv niet aan haar verplichtingen voldoen. Volgens het hof heeft de aandeelhouder een bedrag genoten waartegenover een verlies aan pensioenrechten stond. Er was sprake van een gedeeltelijke afkoop van pensioen. Dat had tot gevolg dat de volledige pensioenaanspraak in de belastingheffing bij de aandeelhouder is betrokken.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2021137, 20/00121 | 20-01-2021

Kort geding over UBO-register

De vierde Europese anti-witwasrichtlijn verplicht de lidstaten tot de invoering van een openbaar register van uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owners, afgekort UBO’s) van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Informatie over UBO’s moet toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten, de financiële inlichtingen eenheden en meldingsplichtige entiteiten. In de vijfde Europese anti-witwasrichtlijn is bepaald dat informatie over UBO’s verplicht openbaar toegankelijk is. Iedereen heeft toegang tot de naam, geboortemaand en -jaar, woonstaat, nationaliteit en aard en omvang van het door de UBO gehouden economisch belang. Wel kan om gedeeltelijke afscherming van de openbaar toegankelijke UBO-informatie worden verzocht.

Nederland heeft aan de verplichtingen uit de richtlijnen voldaan door de invoering van een UBO-register. De implementatiewet heeft de Handelsregisterwet 2007, het Handelsregisterbesluit 2008 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gewijzigd. Deze wet is op 27 september 2020 van kracht geworden. In het Handelsregister wordt opgenomen wie de UBO’s zijn van vennootschappen of andere juridische entiteiten. In het UBO-register worden de volgende gegevens opgenomen:

  • het burgerservicenummer of een buitenlands fiscaal identificatienummer van de UBO;
  • de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de UBO;
  • de geboortedag, de geboorteplaats, het geboorteland en het woonadres van de UBO; en
  • de aard en omvang van het door de UBO gehouden economisch belang.

Afschriften van identiteitsbewijzen en van de documenten, waaruit de aard en omvang van het gehouden belang blijken, moeten in het UBO-register worden gedeponeerd.

De rechtbank Den Haag heeft in een kort geding geoordeeld dat Nederland met de invoering van het UBO-register voldoet aan de verplichtingen van de Europese richtlijnen. De rechtbank heeft de vordering om de verplichting tot het registreren van persoonsgegevens van UBO’s en de openbare toegankelijkheid in verband met schending van de privacy buiten werking te stellen afgewezen. Volgens de rechtbank kan de Nederlandse staat niet in de positie worden gebracht waarin de staat handelt in strijd met een geldende richtlijn. Het oordeel over de rechtmatigheid van een Europese richtlijn is voorbehouden aan het Hof van Justitie EU. Tot op heden heeft het Hof van Justitie EU zich niet over de rechtmatigheid van het openbare UBO-register uitgesproken. Daarom heeft de rechtbank niet de mogelijkheid om de rechtmatigheid van (onderdelen van) de Nederlandse implementatiewetgeving te toetsen. De rechtbank erkent dat bij de totstandkoming van de richtlijnen kritiek over onnodige inbreuken op de privacy is genegeerd. Dat kan aanleiding zijn voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. De rechtbank ziet daarvan af, omdat een Luxemburgse rechter dergelijke vragen al heeft voorgelegd. Een beantwoording van deze vragen van het Hof van Justitie EU is er nog niet.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20212457, C/09/604682 / KG ZA 20-1232 | 17-03-2021